Inhoudsopgave
- Inhoud
I.
De plannen van Gods barmhartigheid, wier verwezenlijking onze Verlosser tot herstel van het mensdom op zich heeft genomen, zijn door God zo geordend, zeer geliefden, dat het Evangelie der genade wel den sluier der Wet heeft weggenomen, maar haar instellingen niet vernietigd heeft. Daarom moeten wij getrouw zijn aan die uitspraak des Heren, waarin Hij zegt niet gekomen te zijn om de Wet op te heffen maar om haar te volmaken, opdat ook wij, in zoverre God ons daartoe het vermogen schenkt, dezen regel nakomen, wetend, dat er niets uit de verordeningen van het Oude Testament achterwege gelaten mag worden, als wij tenminste met zorg trachten te onderscheiden, wat daarin voorbijgaande omsluiering en omhulling was en wat daarin werkelijk een daad met blijvende waarde is. Want het onderscheid der spijzen en offeranden, de besnijdenis van het vlees, de verschillende afwassingen en de wet der reinigingen kunnen niet meer in hun voorafbeeldende betekenissen voltrokken worden, daar zij door de gebeurtenissen zelf, die zij aanduiden, vervuld zijn. De geboden en zedelijke voorschriften echter blijven voortbestaan, zoals zij zijn afgekondigd, daar zij niet op iets anders zinspelen dan wat zij letterlijk zeggen, en in de Christelijke godsvrucht groeien zij aan door vermeerdering en houden niet op te bestaan door veronachtzaming. God en den naaste beminnen, vader en moeder eren, geen vreemde goden aanbidden, en al het overige, dat ofwel onder bedreiging verboden ofwel op heilzame wijze voorgeschreven is, vereren wij dus evengoed op grond van de instellingen der Wet als op grond van de uitspraken der Evangeliën, zodat ondanks het feit, dat veel erbij gekomen is tengevolge van het nieuwe genaderijk, er toch niets vervallen is van de aloude gerechtigheid. Vandaar dat de apostolische wetgeving te recht bepaald heeft, dat de oude vasten omwille van haar nut zou gehandhaafd blijven, en dat de Kerk, hoewel zij door een langdurige gewoonte geleerd heeft zich door verstervingen van nog groter omvang te oefenen, toch de heiliging der zelfbeheersing, welke uit de Wet afkomstig is, met vreugde zal aanvaarden; want hen, aan wie het gegeven was in staat te zijn tot wat groter is, paste het niet achterwege te laten wat minder is.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
II.
Door deze overwegingen duidelijk voorgelicht, zeer geliefden, voegen wij de vasten van den tienden maand bijgevolg toe aan onze kerkelijke wetten, en maken wij dit, zoals dat onze gewoonte is, aan uwe Godsvrucht bekend, daar het volkomen vroom en volkomen rechtvaardig is, om, nu de oogst van de vruchten der aarde beëindigd is, God te danken en Hem een offer van barmhartigheid te brengen samen met de offergave van het vasten. Elkeen moet zich verheugen over zijn voorraad en blij zijn, dat hij veel in zijn schuren heeft samengebracht, maar dan zó, dat ook de armen zich over zijn overvloed kunnen verheugen. De overvloedige opbrengst der graan velden, de wijnstromen der wingerden, de vruchten der bomen, dat alles moet nagevolgd worden door de vruchtbaarheid der zielen: wat de aarde gegeven heeft, moeten ook de harten geven, opdat wij met den profeet kunnen zeggen: "Onze aarde heeft haar vrucht gegeven". Want God, de ware en hemelse landbouwer, verwekt niet enkel de stoffelijke maar ook de geestelijke vruchten, en weet beide soorten zaden, beide soorten stekken door een tweevoudige verzorging tot ontwikkeling te brengen: Hij geeft immers aan de akkers den groei der gewassen, Hij geeft aan de zielen den wasdom der deugden, die beiden. zoals zij hun oorsprong gevonden hebben in dezelfde Voorzienigheid, ook beiden oproepen tot het volbrengen van hetzelfde werk. Want de mens, die naar Gods beeld en gelijkenis geschapen is, bezit in de schoonheid van zijn natuur niets, dat hem zó uitsluitend eigen is, als het vermogen om de goedheid van zijn Schepper na te volgen, Die Zijn gaven, zoals Hij die vol barmhartigheid schenkt, ook met rechtvaardigheid weer zal opvorderen, omdat Hij wil, dat wij deel hebben aan Zijn werken. Zo kunnen wij, ofschoon wij niet bij machte zijn een enkel wezen te scheppen, toch de stof bewerken, die wij door Gods genade ontvangen hebben, daar de aardse goederen ons niet in dien zin ten gebruike zijn gegeven, dat zij enkel maar zouden dienen tot het genot en de verzadiging van onze lichamelijke zintuigen ; want in dat geval zouden wij in niets van kuddedieren, in niets van beesten verschillen, die er geen begrip van hebben de noden van anderen te hulp te komen en alleen in staat zijn zorg te dragen voor zichzelf en voor hun jongen.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
III.
De dieren nu, die geen verstand bezitten, zijn door geen enkel gebod onderwezen en hebben geen wet ontvangen, omdat zij ook geen denkvermogen ontvangen hebben; waar men echter de verlichting van het verstand aantreft, daar is ook het grondbeginsel der piëteit aanwezig, welke zowel aan God als aan den naaste haar liefde verschuldigd is. Want dat de mens zichzelf bemint, kan men alleen billijken, als hij den Schepper van zijn natuur boven zichzelf en den deelgenoot in zijn natuur gelijk zichzelf blijkt te beminnen. Te recht hangt aan deze twee geboden heel de wet en de profeten; te recht zijn alle strijdvragen in hun vollen omvang hier met de bondigheid van weinige woorden en een alles omvattende beknoptheid tot helderheid gebracht. Men moet God lief hebben en men moet ook zijn naaste lief hebben, en wel zo, dat wij het voorbeeld voor onze naastenlief de zoeken in de liefde, waarmede God ons lief heeft, Die zelfs voor de kwaden goed is en niet enkel hen, die Hem aanbidden, met de gaven van Zijn welwillendheid begunstigt maar zelfs hen, die Hem verloochenen. Men moet verwanten beminnen en men moet vreemden beminnen en wat men aan zijn vrienden verschuldigd is, moet men daarenboven nog aan zijn vijanden geven. Want ofschoon de boosaardigheid van sommigen door geen enkele vorm van minzaamheid vermurwd wordt, toch zijn liefdewerken (die hen tot voorwerp hebben) niet onvruchtbaar, en nooit verliest de welwillendheid, wat zij voor een ondankbare gedaan heeft. Niemand, zeer geliefden, mag zich geheel onthouden van goede werken, niemand mag over zijn armoede spreken als iemand, die nauwelijks genoeg heeft voor zichzelf en een ander niet helpen kan. Wat men uit een klein bezit heeft afgestaan is werkelijk groot, en in de weegschaal der goddelijke gerechtigheid wordt niet gewogen volgens den omvang der gaven, maar volgens het gewicht der gezindheden. De weduwe uit het Evangelie wierp twee penningen in de schatkist en overtrof de gave van alle rijken. Geen naastenliefde is gering bij God, geen erbarming onvruchtbaar. Wel gaf Hij aan de mensen ongelijke bezittingen, maar Hij vordert geen ongelijke gevoelens. Laat ieder zijn vermogen schatten en laten zij, die meer ontvangen hebben, ook meer geven. Laat de onthouding der gelovigen de spijs der armen worden en laat datgene wat ieder zichzelf ontneemt, ten goede komen aan de behoeftigen: want hoewel het geneesmiddel der karigheid veel bijdraagt tot het welzijn zowel van de zielen als van de lichamen, toch is het vasten zelf van slechts weinig nut, als het niet geheiligd wordt door de beoefening der barmhartigheid. In de aalmoezen immers is als het ware de kracht van een doopsel neergelegd, want zoals het water het vuur uitdooft, zo dooft ook de aalmoes de zonde; en door denzelfden Christus wordt zowel gezegd: "Wast u, weest rein", als: "Geeft aalmoezen en alles is rein voor U", opdat niemand eraan zou twijfelen, niemand eraan zou wanhopen, dat men de reinheid der wedergeboorte zelfs na vele zonden weer kan terugbekomen, als men zorgt door de reiniging der aalmoezen gezuiverd te worden.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
https://rkdocumenten.be/toondocument/9023-9e-preek-over-de-vasten-van-december-nl