Inhoudsopgave
- Inhoud
1
I.
Aan de verordeningen van het Evangelie, zeer geliefden, wordt nog veel gezag bijgezet door de leer der Wet, wanneer bepaalde dingen uit het Oude Verbond voor de nieuwe levenswijze worden overgenomen, en uit het godsdienstig leven der Kerk zelf blijkt, dat onze Heer Jesus Christus niet gekomen is om de Wet af te schaffen maar om haar te volmaken. Want terwijl de tekenen, waardoor de komst van den Zaligmaker werd aangekondigd, hun eindterm bereiken, en de voorafbeeldingen, welke de tegenwoordigheid der waarheid zelf overbodig heeft gemaakt, in vervulling zijn gegaan, blijft daarentegen datgene wat de vroomheid wijselijk tot norm voor de zeden of tot oprechte aanbidding van God heeft ingesteld, bij ons in dezelfde vorm voortbestaan, waarin het tot stand gekomen is. Wat dan ook voor beide Testamenten geschikt was, is door geen enkele wijziging veranderd. Hiertoe behoort echter ook de plechtige vasten van de tiende maand, die wij volgens onze jaarlijkse gewoonte moeten gaan vieren, want het is volkomen billijk en vroom om Gods mildheid te danken voor de vruchten, welke de aarde tot nut van de mensen volgens de juiste maat der hoogste Voorzienigheid heeft voortgebracht. Om nu te tonen dat wij dit met een bereidwillig hart volbrengen, moeten wij niet enkel de zelfbeheersing der vasten maar ook de zorg der liefdadigheid op ons nemen, opdat ook uit den akker van ons hart de plant der rechtvaardigheid en de vrucht der liefde voortkome, en wij Gods barmhartigheid mogen verwerven door barmhartig te zijn voor Zijn armen. Het meest doeltreffend immers om God te verbidden is een bede, die ondersteund wordt door werken van naastenliefde, wijl hij, die zijn gemoed niet afwendt van den behoeftige, ook snel de aandacht des Heren op zich weet te vestigen, want de Heer zegt: Weest barmhartig. zoals ook Uw Vader barmhartig is: vergeeft en u zal vergeven worden. Wat kan er welwillender zijn dan deze gerechtigheid? Wat genadiger dan deze vergelding, waarbij de uitspraak van dengene, die oordelen gaat, in handen gelegd wordt van hem, die geoordeeld moet worden? "Geeft, zegt Hij, en u zal gegeven worden". Zo snel mogelijk is hierdoor aan iedere wantrouwende bezorgdheid en aan elk hebzuchtig dralen een einde gemaakt, zodat de menslievendheid onbekommerd kan uitdelen, wat de Waarheid volgens Haar beloften vergelden zal.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
II.
Volhard in uw liefdadigheid, Christen: geef wat gij ontvangen moet, zaai wat gij maaien moet, deel uit wat gij verzamelen moet. Wees niet bang, dat gij iets verspilt, klaag niet over het onzekere gevolg van uw daad. Als uw vermogen op een goede wijze wordt uitgegeven, groeit het aan. Verlang naar de rechtvaardige winst der barmhartigheid en zoek den handel met eeuwig gewin. Uw Weldoener wil, dat gij weldadig zijt, en Hij, Die geeft, opdat gij bezitten zoudt, beveelt, dat ook gij geven zult, zeggend: "Geeft, en u zal gegeven worden". Met vreugde moet gij het verblijdend aanbod van deze belofte aanvaarden. Want ofschoon gij niets bezit tenzij wat gij ontvangen hebt, kunt gij onmogelijk niet bezitten, wat gij gegeven hebt. Wie derhalve zijn geld lief heeft en zijn rijkdom door een mateloze aanwas vermeerderen wil, moet zich liever toeleggen op dit heilig winstbejag en zich verrijken door deze woekerhandel, zonder jacht te maken op de noden van mensen, die in moeilijkheden verkeren. Laat men geen strikken van onaflosbare schulden uitzetten door bedriegelijke weldaden, maar laat men de schuldeiser en geldschieter worden van Hem, Die zegt: "Geeft en u zal gegeven worden", en "volgens dezelfde maat, waarmede gij gemeten zult hebben, zal ook u worden toegemeten". Ontrouw en vijandig tegenover zichzelf is hij, die niet altijd bezitten wil, wat hij meent te moeten liefhebben. Hij mag oppotten zoveel hij wil, hij mag bijeen brengen en verzamelen zoveel hij wil, arm en behoeftig zal hij uit deze wereld heengaan, volgens het woord van den profeet David: "Want als hij zal sterven, zal hij dit alles niet meenemen, en zijn heerlijkheid zal niet met hem afdalen". Indien hij goed was voor zijn eigen ziel, zou hij zijn goederen toevertrouwen aan Hem, Die een veilige borg is voor de armen en tevens een zeer milde betaler van de rente. Maar de onrechtvaardige en onbeschaamde hebzucht, die beweert een weldaad te bewijzen, als zij bedrog pleegt, heeft geen vertrouwen in God. Die met waarachtigheid een belofte doet, maar vertrouwt wel op een mens, die overijlt een overeenkomst tekent: en daar zij meer vertrouwen heeft in het tegenwoordige dan in het toekomstige, overkomt het haar vaak terecht, dat de zucht naar onrechtvaardige winst voor haar de oorzaak wordt van een niet onrechtvaardig verlies.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
III.
Hoe de zaak echter ook ten einde loopt, steeds is dus de berekening van den woekeraar verkeerd, daar hij zowel door het verminderen als door het vermeerderen van zijn geld een fout begaat: want hij is ofwel ongelukkig door te verliezen, wat hij gegeven heeft, of nog ongelukkiger door in ontvangst te nemen, wat hij niet gegeven heeft. Het kwaad van den woeker moet men vluchten, en men moet een winst vermijden, die niet meer menselijk is. Het vermogen wordt wel vergroot door een onrechtvaardige en bedroevende aanwas, maar het bezit van den geest kwijnt weg, want: woeker verwerven is zijn ziel bederven. Hoe God immers oordeelt over dergelijke mensen, toont ons de allerheiligste profeet David, die op zijn vraag: "Heer, wie zal er wonen in Uw tent of wie zal er rusten op Uw heiligen berg?" door Gods antwoord onderricht wordt; en als hij verneemt dat degene, die bij het onderhouden der andere grondslagen van een vroom leven, tevens zijn geld niet voor woeker heeft uitgeleend, deel zal hebben in de eeuwige rust, wordt daardoor aangetoond, dat hij, die oneerlijke winst maakt met de rente van zijn geld, uitgesloten blijft uit Gods tent en verstoken blijft van Zijn heiligen berg. Want omdat hij verlangt. zich met de schade van anderen te verrijken, is hij waard met eeuwige armoede gestraft te worden.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
IV.
Gij echter, zeer geliefden, die van ganser harte uw vertrouwen gesteld hebt in de beloften des Heren, maakt gij dan een vroom en wijs gebruik van Gods gaven door de onreine melaatsheid der hebzucht te vluchten. En wijl gij u te recht over Zijn mildheid verheugt, moet gij er voor zorgen, dat gij deelgenoten hebt in uw vreugde. Aan velen ontbreekt immers, wat gij in overvloed bezit, en in de behoeftigheid van bepaalde mensen is u de gelegenheid gegeven om de goddelijke goedheid na te volgen, opdat door uw bemiddeling de goddelijke weldaden ook anderen mogen bereiken, en gij door het tijdelijke goed te besteden het eeuwige moogt verkrijgen. Laten wij dan woensdag en vrijdag vasten en zaterdag de nachtwake vieren bij den zaligen Apostel Petrus, door wiens gebeden wij op alle gebied Gods bescherming mogen verkrijgen. Door Christus, onzen Heer. Amen.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
https://rkdocumenten.be/toondocument/9018-6e-preek-over-de-vasten-van-december-nl