Homilie in Montecassino voor de Pauselijke Academie van Wetenschappen
x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:
Informatie over dit document
Houd je vast aan de waarheid, aan het goede, houd je vast aan de liefde
Homilie in Montecassino voor de Pauselijke Academie van Wetenschappen
Montecassino
Joseph Kardinaal Ratzinger
Congregatie voor de Geloofsleer
7 november 2004
Kerkelijke schrijvers - Homilieën
2007, Libreria Editrice Vaticana / Stg. InterKerk / Nederlandse Bisschoppenconferentie
2004
Dr. W.J.G.A. Veth pr.
20 augustus 2025
9611
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
1
In november[d:386], terwijl we het grote afsterven in de natuur meemaken, spreekt de liturgie over ons eigen sterven[d:458]. Bij de vraag naar het juiste leven hoort ook de vraag naar het juiste sterven. Als we de dood moeten verdringen, zullen we ook niet op de juiste manier met het leven om leren gaan. Leven en sterven horen bij elkaar; het leven kan alleen slagen als we op de juiste manier naar de dood toe kunnen leven.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaNotities bij deze alinea
Uitersten: de dood, het oordeel, de hel en de hemel[d:458] de uiterstenExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Wat is dat met de dood? Wat betekent hij, voorbij zijn biologische wetmatigheid, voor de totaliteit van ons menselijk leven? In het Oude Testament heeft zich pas geleidelijk een antwoord daarop ontwikkeld – God leidt de mens als het ware voorzichtig, stap voor stap, in de geheimen van het leven binnen, waartoe ook het geheim van de dood behoort. Het beeld in de vroege boeken van het Oude Testament lijkt sterk op wat we bijvoorbeeld bij Homerus aantreffen in de Griekse wereld. Volgens die voorstelling daalt de mens bij de dood af in het rijk der schimmen – op een bepaalde manier is er nog iets van hem over, maar dit bestaan is een niet-bestaan, meer niet-zijn dan zijn. Het eigenlijke antwoord dat God aan de mens wilde geven, is maar langzaam zichtbaar geworden: het is gerijpt in de worsteling met het lijden, in het gebed van Israël. Het had aanvankelijk nog helemaal geen vaste vorm, geen gestalte van een filosofische antropologie, maar flitste alleen op als een onvatbare, juist daardoor ontredderende en helende zekerheid in het staan voor God, in het spreken met Hem te midden van een onbegrijpelijke wereld. Daarvoor geef ik twee voorbeelden.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Het ene voorbeeld is Psalm 73, een favoriete psalm van de heilige Augustinus, die er zijn eigen vragen, lijden en hoop in herkende. De vroege wijsheid van Israël ging ervan uit dat het de goede mens – ook al gaat hij door fasen van beproeving – uiteindelijk goed vergaat, en dat slechtheid de mens ruïneert, alsof de straf erin besloten ligt. Maar in de verschrikkingen van de geschiedenis van Israël als volk, en in het lijden van individuele gelovige mens, was deze optimistische visie onherroepelijk verbroken. Nee, de hoogmoedigen, de hebzuchtigen, de verachters van God – dat zijn de succesvolle mensen, rijk en welvarend, die de gelovigen kunnen aanvallen en bespotten. En de gelovigen die Gods wil volgen, niet afwijken van de waarheid en de gerechtigheid: zij zijn de gemarginaliseerden in de geschiedenis, wier leven Jezus samenvatte in het beeld van de arme Lazarus, die voor de deur van de rijke man zit en al dankbaar zou zijn voor de kruimels die van diens tafel vallen. Deze ervaring beschrijft de bidder van Psalm 73 – het is zijn levenservaring. Uiteindelijk vraagt hij: “Wat helpt het dat ik mijn hart rein hield?” (vers 13)[b:Ps 73,13]. Hij gaat naar de tempel om te bidden, en dan krijgt hij inzicht: “Toen mijn hart zo verbitterd was ... toen was ik een dwaas en een weetniet, een redeloos dier in uw bijzijn. Maar nu ben ik altijd bij U ... Wie heb ik in de hemel naast U? bij U verlang ik niets meer op aarde. Zou mijn lichaam bezwijken, mijn hart, God is immer mijn rots: Hem behoud ik” (vers 21–26)[b:Ps 73,21-26]. De bidder maakt als het ware de ervaring van de absolute liefde: het hoogste goed is geliefd te zijn door God, en dat gaat niet voorbij. Dat is het ware goed. De andere goederen komen en gaan, ze blijken nu in hun volle relatieve aard. Het echte goed is bij Hem te zijn, door Zijn hand gehouden te worden. En die hand laat me niet los. Er is geen jaloezie meer nodig op het geluk van de rijken. “Mijn geluk – dat is Gods nabijheid” (vers 28)[b:Ps 73,28] – er is geen gedachte aan beloning die het goede alleen doet omdat het loont, maar eenvoudigweg de vreugde die ontstaat in het aanzien van Hem, die als het ware goed wordt ervaren, en tegelijkertijd als onverwoestbaar wordt herkend: de hand van God houdt me voor altijd vast, in dood en in leven.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
De tweede passage die ik wil noemen, is de hoopvolle belijdenis van Job, midden in een afgrond van lijden. “Vrienden dan toch, heb meelij met mij want de hand van God heeft mij geslagen. Waarom mij vervolgen zoals God? Waarom mijn vege lijf niet met rust gelaten?” (Job 19,21-22)[b:Job 19,21-22]. In deze situatie, waarin Job door allen verlaten en veracht wordt en zijn leven vervloekt, breekt zijn geloof in de ware, verborgen God door: hij doet een beroep op de ware God tegen de God die hem vervolgt. En dan wordt hem een wonderlijke zekerheid geschonken: “Want ik weet, ik ben er zeker van: mijn verdediger leeft ... En al ben ik nog zo geschonden, ik zal God zien vanuit dit lijf. ... Aan mijn zijde zal ik Hem zien, met eigen ogen ...” (Job 19,25-27)[b:Job 19,25-27]. Midden in de hel van zijn lijden wordt het voor de biddende en gelovige Job, tegen alle schijn in, tegen de goddelijke verschrikking die hem heeft getroffen, duidelijk: Ik weet dat mijn Verlosser leeft, en ik zal Hem aanschouwen. Ik weet dat de God die mij schijnbaar kwelt, in werkelijkheid de reddende God is, op wie ik mag vertrouwen en wiens liefde mij draagt door de nacht van lijden en dood heen.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Ik geloof dat het belangrijk is om te zien dat in het Oude Testament niet eerst uit een uitgewerkte antropologie een geloof in onsterfelijkheid ontstaat, maar dat de ontmoeting met God – de onbegrijpelijke en toch diep betrouwbare, goede God – de mens de houvast geeft die hem ook door de dood heen draagt en die hem daarom ook in het leven de juiste weg wijst.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
Pas in de latere delen van het Oude Testament, bij Daniël en in de apocalyps van Jesaja, komt de hoop op de verrijzenis duidelijk naar voren, al wordt deze niet in detail beschreven wat betreft omvang of aard. De kracht van dit geloof in de verrijzenis zien we in de lezing uit het late Tweede Boek Makkabeeën, die we zojuist hebben gehoord: de zekerheid van de verrijzenis wordt de kracht om weerstand te bieden aan de tiran, de kracht om goed te leven en de kracht om, zelfs ten koste van het eigen leven, trouw te blijven aan het Woord van God. Want dit Woord is de ware macht die leven schenkt, het werkelijke leven voorbij de dood en aan de andere kant van de dood.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
De worsteling met de vraag naar dood en leven zette zich in Israël natuurlijk voort – het is uiteindelijk ook onze nooit geheel afgeronde worsteling. Ook wij moeten de antwoorden steeds opnieuw leren, in steeds nieuwe levenssituaties, zodat ze ons leven kunnen vormgeven. Het Evangelie van vandaag laat ons een belangrijk fragment van deze worsteling zien en schenkt ons het antwoord van Jezus, waarvan we de diepte telkens opnieuw moeten verkennen.
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
Het Evangelie toont ons de twee hoofdstromingen binnen het jodendom ten tijde van Jezus. Aan de ene kant is er de priesterlijke aristocratie van de sadduceeën, die zowel traditionalistisch als rationalistisch denkt. Zij beschouwt alleen de Thora, de vijf boeken van Mozes, als canoniek en verwierp daarom de latere ontwikkelingen in de geloofsgeschiedenis van Israël, waaronder ook het geloof in de verrijzenis. Dit geloof was daarentegen wel bepalend bij de farizeeën en in brede volkslagen, en had – net als later in de volksgeloofsvoorstellingen van de Islam – soms fantastische en grof zintuiglijke trekken aangenomen. Een gerenommeerd schriftgeleerde zei bijvoorbeeld: Ooit, na de verrijzenis, zal de vrouw elke dag baren. De wereld na de verrijzenis werd zo voorgesteld als een bijna zinloze, overdreven verdubbeling van deze wereld. Daartegen konden de sadduceeën gemakkelijk polemiseren.
Referenties naar alinea 8: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
9
Het Evangelie laat ons zien hoe de sadduceeën een dergelijk vervormd geloof in de verrijzenis belachelijk maakten. Omdat Jezus alleen uit de vijf boeken van Mozes mocht argumenteren – want alleen die erkenden de sadduceeën als canoniek – leek het op het eerste gezicht onmogelijk om het geloof in de verrijzenis te verdedigen. Maar eerst stelt Jezus de voorstellingen over de verrijzenis bij. De wereld na de verrijzenis is geen kopie van de onze: voortplanting en dood horen bij elkaar; waar geen dood is, is ook geen voortplanting meer. De verrezen mensen zijn nieuwe mensen geworden, “kinderen van God”. Zij leven op Gods wijze, in het zijn voor God, met God en gericht op God. Het “zijn als God”, waarnaar de mens in het paradijs streefde en waarnaar hij altijd blijft zoeken – de kreet om totale vrijheid in onze tijd is een kreet naar goddelijkheid – dat is hun geschonken. Een dergelijk leven ontgaat onze voorstelling, maar één ding weten we: Gods wezen is wezenlijk waarheid en liefde. Dan veronderstellen we ook dat het toekomstige leven niets anders is dan vastgehouden worden in waarheid en liefde, en zo vastgehouden worden door God.
Referenties naar alinea 9: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
10
Juist dit maakt de Heer duidelijk in Zijn Schriftbewijs voor de verrijzenis. Mozes noemt "de Heer de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob ... Hij is geen God van doden, maar van levenden, want voor Hem zijn allen levend" (Lc 20,38)[b:Lc 20,38]. Deze onderbouwing van de verrijzenis, van het eeuwige leven, is verrassend. De Heer baseert het op de gemeenschap van de mens met God en zet zo precies de lijn voort die we in het bijzonder in Psalm 73 tegenkwamen.
Referenties naar alinea 10: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
11
Abraham, Isaak en Jakob leefden als vrienden van God, in voortdurend gesprek met Hem, in het gaan met Hem, en zo zijn zij als het ware namen van God geworden: de verwijzing naar hen maakt duidelijk om welke God het gaat, wie God is en hoe God is. Zij behoren Hem toe, en als zij aan God toebehoren, als hun verbinding met Hem het wezenlijke van hun leven is, dan behoren zij tot het leven zelf. Omdat zij verbonden zijn met God, kunnen zij niet in het niets vervallen. Zij leven een leven dat sterker is dan de dood. Jezus geeft ons een dialogische, relationele onderbouwing van de onsterfelijkheid. Het leven van de mens reikt niet voorbij de dood omdat de ziel bijvoorbeeld in zichzelf ondeelbaar en daardoor onverwoestbaar zou zijn, zoals de Griekse filosofie de onsterfelijkheid verklaarde. Het in-relatie-staan maakt de mens onsterfelijk.
Referenties naar alinea 11: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
12
De menselijke liefde is gericht op oneindigheid, maar kan die niet geven. De liefdesgemeenschap met God geeft wel wat de liefde wezenlijk is: deze dialoog onderbreekt niet. Door met Hem verbonden te zijn, zijn we in het wezenlijke, in het onverwoestbare leven. Wanneer Jezus verwijst naar Abraham, Isaak en Jakob als mensen die van God zijn en daarom levend, zegt Hij ons eigenlijk: Houd je in het leven vast aan wat niet vergaat en vervalt. Houd je vast aan de waarheid, aan het goede, houd je vast aan de liefde, houd je vast aan God. En vanuit Christus zelf kunnen we nu zeggen: Houd je vast aan de verrezen Christus, dan hang je aan het leven, en dan leef je werkelijk – dan leef je nu al het ware leven, het eeuwige leven.
Referenties naar alinea 12: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
13
Jezus leert ons dus geen mysterieuze dingen over het hiernamaals. Hij wijst ons de weg naar het juiste leven. Zijn dialogische onderbouwing van de onsterfelijkheid zegt ons hoe we nu moeten leven, hoe we het ware leven vinden dat eeuwig is. Wat Hij ons over de verrijzenis zegt, is bijzonder praktisch: door de dood te duiden, laat Hij zien hoe het leven werkt. Vandaaruit kunnen we ook het boek Makkabeeën opnieuw lezen. Wie de ware goederen, het ware Goed – God – heeft leren kennen, kan de relatieve goederen loslaten. Die weet dat hij ook het biologische leven mag wagen, omdat hij niet in het niets zal vallen, maar juist zo het ware leven grijpt. Hij weet dat het waarlijk Goede de waarlijk Goede is en dat Hij onze hand niet loslaat. Laten we de Heer bidden dat we leren op de juiste manier te leven. Amen.
Referenties naar alinea 13: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.be/toondocument/9611-houd-je-vast-aan-de-waarheid-aan-het-goede-houd-je-vast-aan-de-liefde-nl