Licht van haar volk
x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:
Informatie over dit document
Lux sui populi
Licht van haar volk
De verheffing van de H. Hildegard van Bingen tot kerklerares
Paus Benedictus XVI
7 oktober 2012
Pauselijke geschriften - Apostolische Brief
7 oktober 2012
Dr. W.J.G.A. Veth pr.
20 augustus 2025
4779
nl
Referenties naar dit document: 2
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
1
“Licht van haar volk en haar tijd”: met deze woorden heeft onze eerbiedwaardige voorganger, de zalige Johannes Paulus II, in 1979 ter gelegenheid van de 800e sterfdag van de Duitse mystica Hildegard van Bingen haar aangeduid. En inderdaad, tegen de horizon van de geschiedenis onderscheidt deze grote vrouw zich door de heiligheid van haar leven en de originaliteit van haar leer. Ja, zoals bij elke authentieke menselijke en theologische ervaring reikt haar aanzien ver voorbij de grenzen van een bepaalde tijd en samenleving, en blijkt haar denken, ongeacht de temporele en culturele afstand, blijvend actueel.
In de heilige Hildegard van Bingen openbaart zich een buitengewone harmonie tussen leer en dagelijks leven. In haar komt het zoeken naar de wil van God in de navolging van Christus tot uitdrukking als een voortdurende oefening in de deugden, die zij met de grootste edelmoedigheid beoefent en die zij voedt uit de Bijbelse, liturgische en patristische wortels in het licht van de Regel van de heilige Benedictus[934]. In haar schittert op bijzondere wijze haar volhardende beoefening van gehoorzaamheid, eenvoud, naastenliefde en gastvrijheid. De benedictijnse abdis weet in deze wil tot volkomen toebehoren aan de Heer haar uitzonderlijke menselijke gaven, haar scherpe verstand en haar vermogen om de hemelse werkelijkheid te doorgronden, in te brengen.
APOSTOLISCH SCHRIJVEN
LUX SUI POPULI
waarmee de heilige Hildegard van Bingen, religieuze zuster van de Orde van de heilige Benedictus, tot kerklerares wordt verheven
BENEDICTUS PP. XVI
Tot eeuwige gedachtenis
“Licht van haar volk en haar tijd”: met deze woorden heeft onze eerbiedwaardige voorganger, de zalige Johannes Paulus II, in 1979 ter gelegenheid van de 800e sterfdag van de Duitse mystica Hildegard van Bingen haar aangeduid. En inderdaad, tegen de horizon van de geschiedenis onderscheidt deze grote vrouw zich door de heiligheid van haar leven en de originaliteit van haar leer. Ja, zoals bij elke authentieke menselijke en theologische ervaring reikt haar aanzien ver voorbij de grenzen van een bepaalde tijd en samenleving, en blijkt haar denken, ongeacht de temporele en culturele afstand, blijvend actueel.
In de heilige Hildegard van Bingen openbaart zich een buitengewone harmonie tussen leer en dagelijks leven. In haar komt het zoeken naar de wil van God in de navolging van Christus tot uitdrukking als een voortdurende oefening in de deugden, die zij met de grootste edelmoedigheid beoefent en die zij voedt uit de Bijbelse, liturgische en patristische wortels in het licht van de Regel van de heilige Benedictus[934]. In haar schittert op bijzondere wijze haar volhardende beoefening van gehoorzaamheid, eenvoud, naastenliefde en gastvrijheid. De benedictijnse abdis weet in deze wil tot volkomen toebehoren aan de Heer haar uitzonderlijke menselijke gaven, haar scherpe verstand en haar vermogen om de hemelse werkelijkheid te doorgronden, in te brengen.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaNotities bij deze alinea
H. Hildegard von Bingen[d:403] thema hildegard von bingen Kerkleraren[d:328] kerklerarenExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Hildegard werd in 1089 geboren in Bermersheim bij Alzey; haar ouders waren welgestelde adellijke grootgrondbezitters. Op achtjarige leeftijd werd zij als oblaat opgenomen in de benedictinessenabdij van Disibodenberg, waar zij in 1115 haar ordeprofessie aflegde. Na de dood van Jutta van Sponheim omstreeks 1136 werd Hildegard benoemd tot haar opvolgster als magistra, meesteres. Hoewel zij een zwakke lichamelijke gezondheid had, was zij begiftigd met een sterke geest en zette zij zich met bijzondere zorg in voor een passende vernieuwing van het kloosterleven. De basis van haar spiritualiteit was de benedictijnse kloosterregel[934], die de geestelijke evenwichtigheid en de ascetische matiging aanwijst als wegen tot heiligheid. Als gevolg van de toename van het aantal zusters, vooral te danken aan haar grote persoonlijke aanzien, stichtte zij rond het jaar 1150 op een heuvel – de Rupertsberg bij Bingen – een klooster, waarheen zij met twintig medezusters verhuisde.
In 1165 stichtte zij in Eibingen, aan de andere kant van de Rijn, een tweede klooster. Zij was abdis van beide kloosters. Binnen de kloostermuren zorgde zij voor het geestelijke en materiële welzijn van de medezusters, waarbij zij in het bijzonder het gemeenschapsleven, de cultuur en de liturgie bevorderde. Buiten het klooster zette zij zich actief in voor de versterking van het christelijk geloof en de bestendiging van de religieuze praktijk, door de ketterse tendensen van de Katharen te weerstaan, door met haar geschriften en prediking de hervorming van de Kerk te bevorderen en bij te dragen aan de verbetering van de discipline en levenswandel van de clerus. Op uitnodiging eerst van Hadrianus IV en daarna van Alexander III oefende Hildegard een vruchtbaar apostolaat uit – in die tijd allerminst gebruikelijk voor een vrouw – en ondernam zij verschillende reizen, die niet zonder gevaren en moeilijkheden waren, om zelfs op openbare pleinen en in verschillende kathedralen te prediken, onder andere in Keulen, Trier, Luik, Mainz, Metz, Bamberg en Würzburg. De diepe spiritualiteit die in haar geschriften aanwezig is, oefende een aanzienlijke invloed uit zowel op de gelovigen als op grote persoonlijkheden van haar tijd, doordat zij hen betrok in een werkelijke vernieuwing van de theologie, de liturgie, de natuurwetenschappen en de muziek. Nadat Hildegard in de zomer van 1179 door een zware ziekte was getroffen, stierf zij in geur van heiligheid in de kring van haar medezusters op 17 september 1179 in het klooster van Rupertsberg bij Bingen.
In 1165 stichtte zij in Eibingen, aan de andere kant van de Rijn, een tweede klooster. Zij was abdis van beide kloosters. Binnen de kloostermuren zorgde zij voor het geestelijke en materiële welzijn van de medezusters, waarbij zij in het bijzonder het gemeenschapsleven, de cultuur en de liturgie bevorderde. Buiten het klooster zette zij zich actief in voor de versterking van het christelijk geloof en de bestendiging van de religieuze praktijk, door de ketterse tendensen van de Katharen te weerstaan, door met haar geschriften en prediking de hervorming van de Kerk te bevorderen en bij te dragen aan de verbetering van de discipline en levenswandel van de clerus. Op uitnodiging eerst van Hadrianus IV en daarna van Alexander III oefende Hildegard een vruchtbaar apostolaat uit – in die tijd allerminst gebruikelijk voor een vrouw – en ondernam zij verschillende reizen, die niet zonder gevaren en moeilijkheden waren, om zelfs op openbare pleinen en in verschillende kathedralen te prediken, onder andere in Keulen, Trier, Luik, Mainz, Metz, Bamberg en Würzburg. De diepe spiritualiteit die in haar geschriften aanwezig is, oefende een aanzienlijke invloed uit zowel op de gelovigen als op grote persoonlijkheden van haar tijd, doordat zij hen betrok in een werkelijke vernieuwing van de theologie, de liturgie, de natuurwetenschappen en de muziek. Nadat Hildegard in de zomer van 1179 door een zware ziekte was getroffen, stierf zij in geur van heiligheid in de kring van haar medezusters op 17 september 1179 in het klooster van Rupertsberg bij Bingen.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
In haar talrijke geschriften wijdde Hildegard zich uitsluitend aan de uiteenzetting van de goddelijke openbaring en de verkondiging van God in de helderheid van zijn liefde. Hildegards leer geldt als uitmuntend zowel om de diepte en correctheid van haar uitleggingen als om de originaliteit van haar inzichten. De door haar geschreven teksten lijken bezield te zijn door een ware “intellectuele liefde” en maken de rijkdom en frisheid duidelijk van de contemplatieve beschouwing van het mysterie van de Allerheiligste Drie-eenheid, de menswording, de Kerk, de mensheid en de natuur, die als Gods schepping gewaardeerd en gerespecteerd moet worden.
Deze werken komen voort uit een diepe mystieke ervaring en bieden een indringende reflectie over het mysterie van God. De Heer had haar al als kind laten delen in een reeks visioenen, waarvan zij de inhoud vertelde aan de monnik Volmar, haar secretaris en geestelijke raadgever, en aan een medezuster, de non Richardis van Stade. Maar bijzonder verhelderend is het oordeel van de heilige Bernardus van Clairvaux, die haar moed insprak, en vooral dat van paus Eugenius III, die haar in 1147 machtigde om te schrijven en in het openbaar te spreken. Het theologische nadenken stelt Hildegard in staat om de inhoud van haar visioenen te thematiseren en althans gedeeltelijk te begrijpen. Naast boeken over theologie en mystiek schreef zij ook werken over geneeskunde en natuurwetenschappen. Zeer talrijk zijn ook de brieven die zij heeft nagelaten – ongeveer 400 – die zij richtte aan eenvoudige mensen, aan kloostergemeenschappen, aan pausen, bisschoppen en wereldlijke gezagsdragers van haar tijd. Zij was bovendien componiste van geestelijke muziek. De verzameling van haar geschriften laat zich wat omvang, kwaliteit en veelzijdigheid van interesses betreft met geen enkele andere auteur uit de Middeleeuwen vergelijken.
De voornaamste werken zijn: Scivias[3736] (Ken de wegen), Liber vitae meritorum[3737] (Boek van de verdiensten van het leven) en Liber divinorum operum[3738] (Boek van de goddelijke werken). Alle verhalen over haar visioenen en over de opdracht die zij van de Heer had ontvangen om die op te schrijven. Niet minder belangrijk zijn volgens de schrijfster de brieven[3735], die getuigen van Hildegards aandacht voor de gebeurtenissen van haar tijd, die zij in het licht van het goddelijk mysterie duidt. Daar komen nog 58 preken bij, die uitsluitend tot haar medezusters gericht zijn. Het gaat om Expositiones evangeliorum, dus om uitleggingen van de Evangelies, die een letterlijke en moreel commentaar bevatten op de perikopen van de Evangelies die voor de hoogfeesten van het kerkelijk jaar zijn voorzien.
De werken van kunstzinnige en wetenschappelijke aard concentreren zich in het bijzonder op de muziek, met de Symphonia Harmoniae Caelestium Revelationum[3739]; op de geneeskunde, met het Liber subtilitatum diversarum naturarum creaturarum en met het geschrift Causae et curae; en op de natuurwetenschappen, met de Physica. Tenslotte moeten ook werken van taalkundige aard worden genoemd, zoals de Lingua ignota en de Litterae ignotae, waarin woorden verschijnen in een onbekende, door haar zelf uitgevonden taal, die echter voornamelijk is samengesteld uit fonemen die in de Duitse taal voorkomen. De taal van Hildegard, die wordt gekenmerkt door een originele en expressieve stijl, grijpt graag naar dichterlijke uitdrukkingen met een sterke symboolkracht, met rake ingevingen, pakkende analogieën en indrukwekkende metaforen.
Deze werken komen voort uit een diepe mystieke ervaring en bieden een indringende reflectie over het mysterie van God. De Heer had haar al als kind laten delen in een reeks visioenen, waarvan zij de inhoud vertelde aan de monnik Volmar, haar secretaris en geestelijke raadgever, en aan een medezuster, de non Richardis van Stade. Maar bijzonder verhelderend is het oordeel van de heilige Bernardus van Clairvaux, die haar moed insprak, en vooral dat van paus Eugenius III, die haar in 1147 machtigde om te schrijven en in het openbaar te spreken. Het theologische nadenken stelt Hildegard in staat om de inhoud van haar visioenen te thematiseren en althans gedeeltelijk te begrijpen. Naast boeken over theologie en mystiek schreef zij ook werken over geneeskunde en natuurwetenschappen. Zeer talrijk zijn ook de brieven die zij heeft nagelaten – ongeveer 400 – die zij richtte aan eenvoudige mensen, aan kloostergemeenschappen, aan pausen, bisschoppen en wereldlijke gezagsdragers van haar tijd. Zij was bovendien componiste van geestelijke muziek. De verzameling van haar geschriften laat zich wat omvang, kwaliteit en veelzijdigheid van interesses betreft met geen enkele andere auteur uit de Middeleeuwen vergelijken.
De voornaamste werken zijn: Scivias[3736] (Ken de wegen), Liber vitae meritorum[3737] (Boek van de verdiensten van het leven) en Liber divinorum operum[3738] (Boek van de goddelijke werken). Alle verhalen over haar visioenen en over de opdracht die zij van de Heer had ontvangen om die op te schrijven. Niet minder belangrijk zijn volgens de schrijfster de brieven[3735], die getuigen van Hildegards aandacht voor de gebeurtenissen van haar tijd, die zij in het licht van het goddelijk mysterie duidt. Daar komen nog 58 preken bij, die uitsluitend tot haar medezusters gericht zijn. Het gaat om Expositiones evangeliorum, dus om uitleggingen van de Evangelies, die een letterlijke en moreel commentaar bevatten op de perikopen van de Evangelies die voor de hoogfeesten van het kerkelijk jaar zijn voorzien.
De werken van kunstzinnige en wetenschappelijke aard concentreren zich in het bijzonder op de muziek, met de Symphonia Harmoniae Caelestium Revelationum[3739]; op de geneeskunde, met het Liber subtilitatum diversarum naturarum creaturarum en met het geschrift Causae et curae; en op de natuurwetenschappen, met de Physica. Tenslotte moeten ook werken van taalkundige aard worden genoemd, zoals de Lingua ignota en de Litterae ignotae, waarin woorden verschijnen in een onbekende, door haar zelf uitgevonden taal, die echter voornamelijk is samengesteld uit fonemen die in de Duitse taal voorkomen. De taal van Hildegard, die wordt gekenmerkt door een originele en expressieve stijl, grijpt graag naar dichterlijke uitdrukkingen met een sterke symboolkracht, met rake ingevingen, pakkende analogieën en indrukwekkende metaforen.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Met scherpzinnige, wijze en profetische gevoeligheid richt Hildegard haar blik op het gebeuren van de Openbaring. Haar onderzoek vertrekt vanuit het Bijbelse gebeuren, waarin zij ook in de daaropvolgende fasen stevig verankerd blijft. De blik van de mystica van Bingen beperkt zich niet tot het behandelen van afzonderlijke vragen, maar zij wil een synthese bieden van het gehele christelijk geloof. In haar visioenen en in de daaropvolgende reflectie vat zij daarom de heilsgeschiedenis samen van het begin van het universum tot aan de jongste dag. Het besluit van God om het scheppingswerk te volbrengen is het eerste gedeelte van deze immense weg, die in het licht van de heilige Schrift verloopt van de vestiging van de hemelse hiërarchie tot aan de val van de engelen en de zondeval van de stamouders. Op dit beeld van het begin volgt de verlossende menswording van de Zoon van God, het handelen van de Kerk die in de tijd het mysterie van de Menswording voortzet, en de strijd tegen Satan. De definitieve komst van het Rijk Gods en het Laatste Oordeel zullen de bekroning van dit werk zijn.
Hildegard stelt zichzelf en ons de fundamentele vraag of het mogelijk is God te kennen: dat is de wezenlijke taak van de theologie. Haar antwoord is geheel positief: de mens is in staat deze kennis te benaderen door het geloof, zoals door een deur. Toch behoudt God altijd zijn aureool van mysterie en ondoorgrondelijkheid. Hij wordt kenbaar in de schepping, maar deze kan op haar beurt niet ten volle begrepen worden wanneer zij los van God wordt gezien. Want de natuur, op zichzelf beschouwd, levert slechts fragmentarische gegevens, die niet zelden aanleiding geven tot dwalingen en misbruiken. Daarom is in de dynamiek van de natuurlijke kennis ook het geloof nodig; anders blijft de kennis beperkt, onbevredigend en misleidend. De schepping is een daad van liefde, waardoor de wereld uit het niets tevoorschijn kan komen: daarom wordt de gehele schare van schepselen, als de loop van een rivier, doordrongen van de goddelijke liefde. Onder alle schepselen heeft God echter een bijzondere liefde voor de mens, aan wie Hij een uitzonderlijke waardigheid verleent doordat Hij hem die glorie schenkt welke de gevallen engelen verloren hebben. Zo kan de mensheid worden beschouwd als het tiende koor van de engelenhiërarchie. De mens is echter in staat God in zichzelf te kennen, dat wil zeggen zijn wezen als individu in de Drie-eenheid van de goddelijke Personen.
Hildegard nadert het mysterie van de Allerheiligste Drie-eenheid langs de weg die reeds door de heilige Augustinus werd voorgesteld: door de gelijkenis met zijn structuur als redelijk wezen is de mens in staat tenminste een beeld te verkrijgen van de innerlijke werkelijkheid van God. Maar pas in het plan van de Menswording en in de menselijke geschiedenis van de Zoon van God wordt dit geheim toegankelijk voor het geloof en het bewustzijn van de mens. De heilige en onuitsprekelijke Drie-eenheid in de hoogste eenheid bleef voor de dienaren van de oude Wet verborgen. Maar in de nieuwe genade werd zij geopenbaard aan hen die van de slavernij bevrijd zijn.
De Drie-eenheid is op bijzondere wijze geopenbaard in het kruis van de Zoon. Een tweede “plaats” waar God zich kenbaar maakt, is zijn Woord, dat vervat ligt in de boeken van het Oude en het Nieuwe Testament. Juist omdat God “spreekt”, is de mens geroepen te luisteren. Dit inzicht geeft Hildegard de gelegenheid haar leer over de zang uiteen te zetten, in het bijzonder de liturgische zang. Het klinken van Gods Woord schept leven en openbaart zich in de schepselen. Ook de wezens die niet met rede begiftigd zijn, worden dankzij het scheppingswoord opgenomen in de scheppende dynamiek. Maar vanzelfsprekend is de mens het schepsel dat met zijn stem kan antwoorden op de stem van de Schepper. En dat kan hij op twee manieren doen: in voce oris – met de stem van de mond, dat wil zeggen in de viering van de liturgie – en in voce cordis – met de stem van het hart, dat wil zeggen door een deugdzaam en heilig leven. Zo kan het gehele menselijke leven worden verstaan als een harmonie en een symfonie.
Hildegard stelt zichzelf en ons de fundamentele vraag of het mogelijk is God te kennen: dat is de wezenlijke taak van de theologie. Haar antwoord is geheel positief: de mens is in staat deze kennis te benaderen door het geloof, zoals door een deur. Toch behoudt God altijd zijn aureool van mysterie en ondoorgrondelijkheid. Hij wordt kenbaar in de schepping, maar deze kan op haar beurt niet ten volle begrepen worden wanneer zij los van God wordt gezien. Want de natuur, op zichzelf beschouwd, levert slechts fragmentarische gegevens, die niet zelden aanleiding geven tot dwalingen en misbruiken. Daarom is in de dynamiek van de natuurlijke kennis ook het geloof nodig; anders blijft de kennis beperkt, onbevredigend en misleidend. De schepping is een daad van liefde, waardoor de wereld uit het niets tevoorschijn kan komen: daarom wordt de gehele schare van schepselen, als de loop van een rivier, doordrongen van de goddelijke liefde. Onder alle schepselen heeft God echter een bijzondere liefde voor de mens, aan wie Hij een uitzonderlijke waardigheid verleent doordat Hij hem die glorie schenkt welke de gevallen engelen verloren hebben. Zo kan de mensheid worden beschouwd als het tiende koor van de engelenhiërarchie. De mens is echter in staat God in zichzelf te kennen, dat wil zeggen zijn wezen als individu in de Drie-eenheid van de goddelijke Personen.
Hildegard nadert het mysterie van de Allerheiligste Drie-eenheid langs de weg die reeds door de heilige Augustinus werd voorgesteld: door de gelijkenis met zijn structuur als redelijk wezen is de mens in staat tenminste een beeld te verkrijgen van de innerlijke werkelijkheid van God. Maar pas in het plan van de Menswording en in de menselijke geschiedenis van de Zoon van God wordt dit geheim toegankelijk voor het geloof en het bewustzijn van de mens. De heilige en onuitsprekelijke Drie-eenheid in de hoogste eenheid bleef voor de dienaren van de oude Wet verborgen. Maar in de nieuwe genade werd zij geopenbaard aan hen die van de slavernij bevrijd zijn.
De Drie-eenheid is op bijzondere wijze geopenbaard in het kruis van de Zoon. Een tweede “plaats” waar God zich kenbaar maakt, is zijn Woord, dat vervat ligt in de boeken van het Oude en het Nieuwe Testament. Juist omdat God “spreekt”, is de mens geroepen te luisteren. Dit inzicht geeft Hildegard de gelegenheid haar leer over de zang uiteen te zetten, in het bijzonder de liturgische zang. Het klinken van Gods Woord schept leven en openbaart zich in de schepselen. Ook de wezens die niet met rede begiftigd zijn, worden dankzij het scheppingswoord opgenomen in de scheppende dynamiek. Maar vanzelfsprekend is de mens het schepsel dat met zijn stem kan antwoorden op de stem van de Schepper. En dat kan hij op twee manieren doen: in voce oris – met de stem van de mond, dat wil zeggen in de viering van de liturgie – en in voce cordis – met de stem van het hart, dat wil zeggen door een deugdzaam en heilig leven. Zo kan het gehele menselijke leven worden verstaan als een harmonie en een symfonie.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Hildegards antropologie gaat uit van het Bijbelse relaas van de schepping van de mens naar Gods beeld en gelijkenis (Gen. 1,26)[b:Gen. 1,26]. Volgens de kosmologie op Bijbels grondslag van Hildegard bevat de mens alle elementen van de wereld, omdat in hem, die uit dezelfde materie als de schepping gevormd is, het gehele universum samengevat is. Daarom kan hij bewust in relatie tot God treden. Dat gebeurt niet door een directe aanschouwing, maar volgens het beroemde woord van Paulus “als in een spiegel” (1 Kor. 13,12)[b:1 Kor. 13,12]. Het goddelijk beeld in de mens bestaat in zijn begaafdheid met rede, die onderverdeeld is in verstand en wil. Dankzij het verstand is de mens in staat om goed en kwaad te onderscheiden; dankzij de wil wordt hij aangespoord tot handelen. De mens wordt gezien als een eenheid van lichaam en ziel. Bij de Duitse mystica valt een positieve waardering van de lichamelijkheid op. Zelfs in de tekenen van broosheid die het lichaam vertoont, weet zij een door de Voorzienigheid bepaalde waarde te herkennen: het lichaam is geen last waarvan men zich moet bevrijden, en ook wanneer het zwak en gebrekkig is, “voedt het de mens op” tot het besef van zijn schepsel-zijn en tot nederigheid, door hem te behoeden voor hoogmoed en arrogantie. In een visioen ziet Hildegard de zielen van de zaligen in het paradijs, die erop wachten zich weer met hun lichamen te verenigen.
Want zoals met het Lichaam van Christus worden ook onze lichamen door een diepgaande omvorming ten eeuwigen leven op de heerlijke verrijzenis gericht. De aanschouwing van God waarin het eeuwige leven bestaat, kan niet zonder het lichaam definitief bereikt worden. De mens bestaat in de gestalte van man en vrouw. Hildegard erkent dat in deze zijn-structuur van de menselijke staat een relatie van wederkerigheid en een wezenlijke gelijkheid tussen man en vrouw haar wortel heeft. In het mens-zijn woont echter ook het geheim van de zonde, en deze treedt voor het eerst in de geschiedenis op juist in de relatie tussen Adam en Eva. In tegenstelling tot andere middeleeuwse auteurs, die de oorzaak van de zondeval zochten in de zwakheid van Eva, begrijpt Hildegard deze vooral vanuit Adams mateloze hartstocht voor Eva.
Ook in zijn toestand als zondaar blijft de mens bestemd om ontvanger van Gods liefde te zijn, omdat deze liefde onvoorwaardelijk is en na de zondeval het gelaat van barmhartigheid aanneemt. Zelfs de straf die God de man en de vrouw oplegt, laat de barmhartige liefde van de Schepper aan het licht komen. In deze zin is de meest juiste beschrijving van het schepsel die van een wezen dat onderweg is, een homo viator. Op deze pelgrimstocht naar het eeuwige vaderland is de mens geroepen tot een strijd, opdat hij steeds opnieuw het goede te kiezen en het kwade te vermijden.
De voortdurende keuze voor het goede brengt een deugdzaam bestaan voort. De mensgeworden Zoon van God is de drager van alle deugden, en daarom bestaat de navolging van Christus in een deugdzaam leven in de gemeenschap met Hem. De kracht van de deugden komt van de Heilige Geest, die in de harten van de gelovigen is uitgestort en een voortdurend deugdzaam handelen mogelijk maakt: dat is het doel van het menselijk bestaan. Op deze wijze ervaart de mens zijn volmaaktheid die naar Christus is gevormd.
Want zoals met het Lichaam van Christus worden ook onze lichamen door een diepgaande omvorming ten eeuwigen leven op de heerlijke verrijzenis gericht. De aanschouwing van God waarin het eeuwige leven bestaat, kan niet zonder het lichaam definitief bereikt worden. De mens bestaat in de gestalte van man en vrouw. Hildegard erkent dat in deze zijn-structuur van de menselijke staat een relatie van wederkerigheid en een wezenlijke gelijkheid tussen man en vrouw haar wortel heeft. In het mens-zijn woont echter ook het geheim van de zonde, en deze treedt voor het eerst in de geschiedenis op juist in de relatie tussen Adam en Eva. In tegenstelling tot andere middeleeuwse auteurs, die de oorzaak van de zondeval zochten in de zwakheid van Eva, begrijpt Hildegard deze vooral vanuit Adams mateloze hartstocht voor Eva.
Ook in zijn toestand als zondaar blijft de mens bestemd om ontvanger van Gods liefde te zijn, omdat deze liefde onvoorwaardelijk is en na de zondeval het gelaat van barmhartigheid aanneemt. Zelfs de straf die God de man en de vrouw oplegt, laat de barmhartige liefde van de Schepper aan het licht komen. In deze zin is de meest juiste beschrijving van het schepsel die van een wezen dat onderweg is, een homo viator. Op deze pelgrimstocht naar het eeuwige vaderland is de mens geroepen tot een strijd, opdat hij steeds opnieuw het goede te kiezen en het kwade te vermijden.
De voortdurende keuze voor het goede brengt een deugdzaam bestaan voort. De mensgeworden Zoon van God is de drager van alle deugden, en daarom bestaat de navolging van Christus in een deugdzaam leven in de gemeenschap met Hem. De kracht van de deugden komt van de Heilige Geest, die in de harten van de gelovigen is uitgestort en een voortdurend deugdzaam handelen mogelijk maakt: dat is het doel van het menselijk bestaan. Op deze wijze ervaart de mens zijn volmaaktheid die naar Christus is gevormd.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
Om dit doel te kunnen bereiken, heeft de Heer zijn Kerk de Sacramenten geschonken. Het heil en de volmaaktheid van de mens voltrekken zich immers niet alleen door een inspanning van de wil van de mens, maar door de genadegave die God in de Kerk verleent. De Kerk zelf is het eerste sacrament dat God in de wereld stelt, om de mensen het heil mee te delen. Zij is het “gebouw opgetrokken uit levende zielen” en kan terecht worden beschouwd als maagd, bruid en moeder, en wordt daarom nauw vergeleken met de historische en mystieke gestalte van de Moeder Gods. De Kerk bemiddelt het heil vooral door de verkondiging van de twee grote mysteries van de Drie-eenheid en de Menswording – als het ware de twee “belangrijkste sacramenten” – en vervolgens door de bediening van de andere sacramenten. Het hoogtepunt van het sacramentele karakter van de Kerk is de Eucharistie.
De sacramenten zorgen voor de heiliging van de gelovigen, voor de redding en zuivering van de zonden, voor de verlossing, voor de liefde en voor alle andere deugden. Maar de Kerk leeft nog altijd, omdat God in haar zijn innerlijke trinitaire liefde tot uitdrukking brengt, die in Christus geopenbaard is. De Heer Jezus is bij uitstek de Middelaar. Uit de schoot van de Drie-ene komt Hij de mens tegemoet, en uit de schoot van Maria komt Hij God tegemoet: als Zoon van God is Hij de mensgeworden liefde, als Zoon van Maria is Hij de vertegenwoordiger van de mensheid voor Gods troon.
De mens kan tenslotte zelfs God ervaren. De relatie met Hem beperkt zich namelijk niet tot het louter rationele denken, maar omvat de hele persoon. Alle uiterlijke en innerlijke zintuigen van de mens zijn betrokken bij de Gods-ervaring: “Homo autem ad imaginem et similitudinem Dei factus est, ut quinque sensibus corporis sui operetur; per quos etiam divisus non est, sed per eos est sapiens et sciens et intellegens opera sua adimplere. (...) Sed et per hoc, quod homo sapiens, sciens et intellegens est, creaturas conosci; itaque per creaturas et per magna opera sua, quae etiam quinque sensibus suis vix comprehendit, Deum cognoscit, quem nisi in fide videre non valet” (“De mens is immers geschapen naar het beeld en gelijkenis van God, opdat hij met de vijf zintuigen van zijn lichaam zou handelen; dankzij hen is hij niet afgezonderd, maar is hij wijs, wetend en begrijpend en in staat zijn werken te volbrengen. (…) En juist daardoor, doordat de mens wijs, wetend en begrijpend is, herkent hij de schepselen, en door de schepselen en door zijn grote werken, die hij met zijn vijf zintuigen nauwelijks kan vatten, leert hij God kennen – die God die alleen met de ogen van het geloof kan worden aanschouwd”) (Explanatio Symboli Sancti Athanasii: PL 197,1066). Deze ervaringsweg vindt zijn voltooiing opnieuw in de deelname aan de sacramenten. Hildegard ziet ook de tegenstrijdigheden die in het leven van de afzonderlijke gelovigen aanwezig zijn en klaagt de meest betreurenswaardige situaties aan. In het bijzonder benadrukt zij dat het individualisme in leer en praktijk, zowel bij leken als bij gewijde personen, een uiting is van hoogmoed en het grootste obstakel vormt voor de opdracht tot evangelisatie onder de niet-christenen.
Een van de hoogtepunten van Hildegards leer is de duidelijke oproep tot deugdzaamheid, juist aan degenen die een godgewijd leven leiden. Haar begrip van het gewijde leven is een ware “theologische metafysica”, omdat het stevig geworteld is in de theologische deugd van het geloof, de bron en voortdurende motivatie om zich grondig in gehoorzaamheid, armoede en kuisheid te engageren. In de vervulling van de evangelische raden deelt de godgewijde persoon de ervaring van de arme, kuise en gehoorzame Christus en volgt hij in het dagelijks leven zijn sporen. Dit is het wezenlijke kenmerk van het godgewijde leven.
De sacramenten zorgen voor de heiliging van de gelovigen, voor de redding en zuivering van de zonden, voor de verlossing, voor de liefde en voor alle andere deugden. Maar de Kerk leeft nog altijd, omdat God in haar zijn innerlijke trinitaire liefde tot uitdrukking brengt, die in Christus geopenbaard is. De Heer Jezus is bij uitstek de Middelaar. Uit de schoot van de Drie-ene komt Hij de mens tegemoet, en uit de schoot van Maria komt Hij God tegemoet: als Zoon van God is Hij de mensgeworden liefde, als Zoon van Maria is Hij de vertegenwoordiger van de mensheid voor Gods troon.
De mens kan tenslotte zelfs God ervaren. De relatie met Hem beperkt zich namelijk niet tot het louter rationele denken, maar omvat de hele persoon. Alle uiterlijke en innerlijke zintuigen van de mens zijn betrokken bij de Gods-ervaring: “Homo autem ad imaginem et similitudinem Dei factus est, ut quinque sensibus corporis sui operetur; per quos etiam divisus non est, sed per eos est sapiens et sciens et intellegens opera sua adimplere. (...) Sed et per hoc, quod homo sapiens, sciens et intellegens est, creaturas conosci; itaque per creaturas et per magna opera sua, quae etiam quinque sensibus suis vix comprehendit, Deum cognoscit, quem nisi in fide videre non valet” (“De mens is immers geschapen naar het beeld en gelijkenis van God, opdat hij met de vijf zintuigen van zijn lichaam zou handelen; dankzij hen is hij niet afgezonderd, maar is hij wijs, wetend en begrijpend en in staat zijn werken te volbrengen. (…) En juist daardoor, doordat de mens wijs, wetend en begrijpend is, herkent hij de schepselen, en door de schepselen en door zijn grote werken, die hij met zijn vijf zintuigen nauwelijks kan vatten, leert hij God kennen – die God die alleen met de ogen van het geloof kan worden aanschouwd”) (Explanatio Symboli Sancti Athanasii: PL 197,1066). Deze ervaringsweg vindt zijn voltooiing opnieuw in de deelname aan de sacramenten. Hildegard ziet ook de tegenstrijdigheden die in het leven van de afzonderlijke gelovigen aanwezig zijn en klaagt de meest betreurenswaardige situaties aan. In het bijzonder benadrukt zij dat het individualisme in leer en praktijk, zowel bij leken als bij gewijde personen, een uiting is van hoogmoed en het grootste obstakel vormt voor de opdracht tot evangelisatie onder de niet-christenen.
Een van de hoogtepunten van Hildegards leer is de duidelijke oproep tot deugdzaamheid, juist aan degenen die een godgewijd leven leiden. Haar begrip van het gewijde leven is een ware “theologische metafysica”, omdat het stevig geworteld is in de theologische deugd van het geloof, de bron en voortdurende motivatie om zich grondig in gehoorzaamheid, armoede en kuisheid te engageren. In de vervulling van de evangelische raden deelt de godgewijde persoon de ervaring van de arme, kuise en gehoorzame Christus en volgt hij in het dagelijks leven zijn sporen. Dit is het wezenlijke kenmerk van het godgewijde leven.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
De uitmuntende leer van Hildegard weerspiegelt de leer van de Apostelen, de literatuur van de Kerkvaders en de werken van auteurs uit haar tijd, terwijl zij in de regel van de heilige Benedictus van Nursia een voortdurend referentiepunt vindt. De kloosterliturgie en de verinnerlijking van de heilige Schrift vormen de richtlijnen van haar denken, dat zich concentreert op het mysterie van de Menswording en tegelijk tot uitdrukking komt in een diepe stilistische en inhoudelijke eenheid die al haar geschriften doordringt.
De leer van de heilige benedictines presenteert zich als een gids voor de homo viator. Haar boodschap blijkt buitengewoon actueel in de hedendaagse wereld, die bijzonder ontvankelijk is voor het geheel van de door haar voorgestelde en beleefde waarden. Denk bijvoorbeeld aan Hildegards charismatische en speculatieve vermogens, die als een levendige stimulans voor theologisch onderzoek optreden; aan haar overwegingen over het mysterie van Christus, bekeken in zijn schoonheid; aan de dialoog van de Kerk en de theologie met cultuur, wetenschap en hedendaagse kunst; aan het ideaal van het gewijde leven als mogelijkheid tot menselijke vervulling; aan de waardering van de liturgie als viering van het leven; aan het idee van een hervorming van de Kerk, niet als een steriele verandering van structuren, maar als bekering van het hart; aan haar fijngevoeligheid voor de natuur, waarvan de wetten beschermd en niet geschonden mogen worden.
Daarom heeft de toekenning van de titel Kerklerares[d:328] van de Universele Kerk aan Hildegard van Bingen grote betekenis voor de hedendaagse wereld en bijzondere betekenis voor vrouwen. In Hildegard komen de edelste waarden van vrouwelijkheid tot uitdrukking: vanuit haar figuur wordt dan ook de aanwezigheid van de vrouw in de Kerk en in de samenleving belicht, zowel vanuit het perspectief van wetenschappelijk onderzoek als van pastoraal werk. Haar vermogen te spreken tot degenen die ver afstaan van het geloof en de Kerk maakt Hildegard tot een geloofwaardige getuige van de nieuwe evangelisatie. Krachtens de roeping tot heiligheid en haar uitstekende leer hebben op 8 maart 1979 kardinaal Joseph Höffner, aartsbisschop van Keulen en voorzitter van de Duitse Bisschoppenconferentie, samen met de kardinalen, aartsbisschoppen en bisschoppen van deze conferentie, waaronder wijzelf destijds als kardinaal-aartsbisschop van München en Freising, aan zaliger Johannes Paulus II het verzoek gericht dat Hildegard van Bingen tot kerklerares zou worden uitgeroepen. In het verzoekschrift benadrukte de hoogwaardigste purperdrager de in de 12e eeuw door paus Eugenius III erkende orthodoxie van Hildegards leer, haar voortdurend bewezen en door het volk gevierde heiligheid en het gezag van haar traktaten. In de loop der jaren zijn op dit verzoek van de Duitse Bisschoppenconferentie nog andere verzoeken gevolgd, als eerste dat van de zusters van het naar haar genoemde klooster van Eibingen. Bij het gezamenlijke verlangen van het volk van God, dat Hildegard officieel heilig zou worden verklaard, is vervolgens het verzoek gevoegd dat zij ook tot Kerklerares van de Universele Kerk zou worden uitgeroepen.
Met Onze instemming heeft de Congregatie voor de Zalig- en Heiligverklaringen[d:109] daarom zorgvuldig een Positio super canonizatione et concessione tituli Doctoris Ecclesiae universalis opgesteld voor de mystica van Bingen. Omdat het gaat om een gerespecteerde leermeesteres in de theologie, waaraan vele en gezaghebbende studies zijn gewijd, hebben wij de in artikel 73 van de apostolische constitutie Pastor bonus[577|73] voorziene dispensatie verleend. De zaak is vervolgens onderzocht door de kardinalen en bisschoppen die bijeen waren tijdens de plenaire vergadering op 20 maart 2012, onder voorzitterschap van de rapporteur van de zaak, de hoogwaardige heer kardinaal Angelo Amato, prefect van de Congregatie voor zalig- en heiligverklaringen, met unaniem positief resultaat. Tijdens de audiëntie van 10 mei 2012 heeft kardinaal Amato ons zelf uitvoerig geïnformeerd over de status quaestionis en over de eensgezinde instemming van de bisschoppen tijdens de genoemde plenaire vergadering van de Congregatie voor de zalig- en heiligverklaringen.
Op 27 mei 2012, op Pinksterzondag, hadden wij de vreugde op het Sint-Pietersplein aan de menigte pelgrims uit de hele wereld het bericht te mogen meedelen dat aan het begin van de bisschoppensynode en op de vooravond van het Jaar van het Geloof[d:354] aan de heilige Hildegard van Bingen en de heilige Johannes van Avila de titel van Kerkleraar zou worden toegekend. Dit is dus vandaag met Gods hulp en onder het applaus van de hele Kerk gerealiseerd. Op het Sint-Pietersplein, in aanwezigheid van vele kardinalen en bisschoppen van de Romeinse Curie en van de katholieke Kerk, bevestigden wij het volbrachte en spraken wij met grote vreugde over de vervulling van de wensen van de verzoekers tijdens het eucharistisch offer de volgende woorden: “Door de wens van vele broeders in het bisschopsambt en vele gelovigen over de hele wereld te aanvaarden, nadat wij het advies van de Congregatie voor de zalig- en heiligverklaringen hebben ontvangen en er lang over hebben nagedacht en tot een volle en zekere overtuiging zijn gekomen, verklaren wij met volle apostolische autoriteit de heilige Johannes van Avila, wereldheer, en de heilige Hildegard van Bingen, religieus zuster van de Orde van de heilige Benedictus, tot Kerkleraren. In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.” Wij besluiten en bepalen hierbij dat deze brief altijd zeker, geldig en krachtig is en blijft, en dat zij haar volle en volledige werking bereikt en uitoefent, en dat zij dienovereenkomstig beoordeeld en vastgesteld wordt. Bovendien wordt beslist en vastgesteld dat het tevergeefs en zinloos is, bewust of onbewust, van welke kant dan ook en met welke autoriteit ook, hieraan iets te wijzigen.
Gegeven te Rome, bij Sint-Pieter, met het zegel van de Visser, op 7 oktober 2012, het achtste jaar van Ons Pontificaat
BENEDICTUS PP. XVI
De leer van de heilige benedictines presenteert zich als een gids voor de homo viator. Haar boodschap blijkt buitengewoon actueel in de hedendaagse wereld, die bijzonder ontvankelijk is voor het geheel van de door haar voorgestelde en beleefde waarden. Denk bijvoorbeeld aan Hildegards charismatische en speculatieve vermogens, die als een levendige stimulans voor theologisch onderzoek optreden; aan haar overwegingen over het mysterie van Christus, bekeken in zijn schoonheid; aan de dialoog van de Kerk en de theologie met cultuur, wetenschap en hedendaagse kunst; aan het ideaal van het gewijde leven als mogelijkheid tot menselijke vervulling; aan de waardering van de liturgie als viering van het leven; aan het idee van een hervorming van de Kerk, niet als een steriele verandering van structuren, maar als bekering van het hart; aan haar fijngevoeligheid voor de natuur, waarvan de wetten beschermd en niet geschonden mogen worden.
Daarom heeft de toekenning van de titel Kerklerares[d:328] van de Universele Kerk aan Hildegard van Bingen grote betekenis voor de hedendaagse wereld en bijzondere betekenis voor vrouwen. In Hildegard komen de edelste waarden van vrouwelijkheid tot uitdrukking: vanuit haar figuur wordt dan ook de aanwezigheid van de vrouw in de Kerk en in de samenleving belicht, zowel vanuit het perspectief van wetenschappelijk onderzoek als van pastoraal werk. Haar vermogen te spreken tot degenen die ver afstaan van het geloof en de Kerk maakt Hildegard tot een geloofwaardige getuige van de nieuwe evangelisatie. Krachtens de roeping tot heiligheid en haar uitstekende leer hebben op 8 maart 1979 kardinaal Joseph Höffner, aartsbisschop van Keulen en voorzitter van de Duitse Bisschoppenconferentie, samen met de kardinalen, aartsbisschoppen en bisschoppen van deze conferentie, waaronder wijzelf destijds als kardinaal-aartsbisschop van München en Freising, aan zaliger Johannes Paulus II het verzoek gericht dat Hildegard van Bingen tot kerklerares zou worden uitgeroepen. In het verzoekschrift benadrukte de hoogwaardigste purperdrager de in de 12e eeuw door paus Eugenius III erkende orthodoxie van Hildegards leer, haar voortdurend bewezen en door het volk gevierde heiligheid en het gezag van haar traktaten. In de loop der jaren zijn op dit verzoek van de Duitse Bisschoppenconferentie nog andere verzoeken gevolgd, als eerste dat van de zusters van het naar haar genoemde klooster van Eibingen. Bij het gezamenlijke verlangen van het volk van God, dat Hildegard officieel heilig zou worden verklaard, is vervolgens het verzoek gevoegd dat zij ook tot Kerklerares van de Universele Kerk zou worden uitgeroepen.
Met Onze instemming heeft de Congregatie voor de Zalig- en Heiligverklaringen[d:109] daarom zorgvuldig een Positio super canonizatione et concessione tituli Doctoris Ecclesiae universalis opgesteld voor de mystica van Bingen. Omdat het gaat om een gerespecteerde leermeesteres in de theologie, waaraan vele en gezaghebbende studies zijn gewijd, hebben wij de in artikel 73 van de apostolische constitutie Pastor bonus[577|73] voorziene dispensatie verleend. De zaak is vervolgens onderzocht door de kardinalen en bisschoppen die bijeen waren tijdens de plenaire vergadering op 20 maart 2012, onder voorzitterschap van de rapporteur van de zaak, de hoogwaardige heer kardinaal Angelo Amato, prefect van de Congregatie voor zalig- en heiligverklaringen, met unaniem positief resultaat. Tijdens de audiëntie van 10 mei 2012 heeft kardinaal Amato ons zelf uitvoerig geïnformeerd over de status quaestionis en over de eensgezinde instemming van de bisschoppen tijdens de genoemde plenaire vergadering van de Congregatie voor de zalig- en heiligverklaringen.
Op 27 mei 2012, op Pinksterzondag, hadden wij de vreugde op het Sint-Pietersplein aan de menigte pelgrims uit de hele wereld het bericht te mogen meedelen dat aan het begin van de bisschoppensynode en op de vooravond van het Jaar van het Geloof[d:354] aan de heilige Hildegard van Bingen en de heilige Johannes van Avila de titel van Kerkleraar zou worden toegekend. Dit is dus vandaag met Gods hulp en onder het applaus van de hele Kerk gerealiseerd. Op het Sint-Pietersplein, in aanwezigheid van vele kardinalen en bisschoppen van de Romeinse Curie en van de katholieke Kerk, bevestigden wij het volbrachte en spraken wij met grote vreugde over de vervulling van de wensen van de verzoekers tijdens het eucharistisch offer de volgende woorden: “Door de wens van vele broeders in het bisschopsambt en vele gelovigen over de hele wereld te aanvaarden, nadat wij het advies van de Congregatie voor de zalig- en heiligverklaringen hebben ontvangen en er lang over hebben nagedacht en tot een volle en zekere overtuiging zijn gekomen, verklaren wij met volle apostolische autoriteit de heilige Johannes van Avila, wereldheer, en de heilige Hildegard van Bingen, religieus zuster van de Orde van de heilige Benedictus, tot Kerkleraren. In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.” Wij besluiten en bepalen hierbij dat deze brief altijd zeker, geldig en krachtig is en blijft, en dat zij haar volle en volledige werking bereikt en uitoefent, en dat zij dienovereenkomstig beoordeeld en vastgesteld wordt. Bovendien wordt beslist en vastgesteld dat het tevergeefs en zinloos is, bewust of onbewust, van welke kant dan ook en met welke autoriteit ook, hieraan iets te wijzigen.
Gegeven te Rome, bij Sint-Pieter, met het zegel van de Visser, op 7 oktober 2012, het achtste jaar van Ons Pontificaat
BENEDICTUS PP. XVI
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 2
Open uitgebreid overzichthttps://rkdocumenten.be/toondocument/4779-lux-sui-populi-nl