Het geloof...
x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:
Informatie over dit document
Het geloof...
Aula Paulus VI
Paus Johannes Paulus I
13 september 1978
Pauselijke geschriften - Audiënties
1978, Priorij Nazaret, Tegelen
Alineaverdeling en -nummering: redactie
Tussentitels: uitgever
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
Tussentitels: uitgever
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
1978
Priorij Nazaret, Tegelen
27 augustus 2022
131
nl
Referenties naar dit document: 1
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
Mijn eerste groet betreft mijn broeders in het Bisschopsambt, die hier talrijk aanwezig zijn.
Paus Johannes heeft eens gezegd - en toen werd het ook gedrukt -:
Paus Johannes heeft eens gezegd - en toen werd het ook gedrukt -:
Voor mijn geestelijke overweging heb ik dit keer als thema uitgekozen: "de zeven toortsen op de weg van een heilige levenswandel".Hij bedoelde de zeven deugden:
- geloof,
- hoop,
- liefde,
- wijsheid,
- rechtvaardigheid,
- dapperheid en
- matigheid.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
1
Je leven veranderen
Hier in Rome heeft ooit eens een dichter geleefd hij heette Trilussa- die óók geprobeerd heeft om over het geloof te spreken. In een van zijn gedichten verhaalt hij het volgende:
Neem bijvoorbeeld de heilige Paulus. Die had eerst helemaal geen geloof. Hij vervolgde zelfs de gelovigen! Maar ergens onderweg naar Damascus heeft God hem opgewacht: 'Paulus', zo zei Hij, 'laat het nu gedaan zijn met dat dromen van je. Ook met die droom waarin je als een schichtig paard nu weer eens steigert en dan weer achteruitslaat. Ik ben Jezus die jij vervolgt. Ik heb een plan met jou. Jij moet anders worden!' En Paulus voegde zich geheel naar Gods plan. Hij bekeerde zich en ging een totaal ander leven leiden (Hand. 9) [[b:Hand. 9]].
Een paar jaar later schreef hij aan de christenen van Filippi: 'Destijds, onderweg naar Damascus, heeft God mij gegrepen. Sindsdien doe ik niets anders meer dan Hem volgen, om steeds meer van Hem vervuld te raken, Hem na te volgen en Hem lief te hebben' (Fil. 3, 7-14) [[b:Fil. 3, 7-14]]. Dat is dus geloven: je eigen leven veranderen, en je zonder enige voorwaarde aan God geven!
Hier in Rome heeft ooit eens een dichter geleefd hij heette Trilussa- die óók geprobeerd heeft om over het geloof te spreken. In een van zijn gedichten verhaalt hij het volgende:
'Op een keer was ik ' s avonds in het bos verdwaald en trof een oude vrouw aan die blind was. 'De weg', zei ze tegen mij, 'ken je die niet? Ik ken hem goed! Volg mij maar. Als je genoeg durf hebt, kom dan met mij mee. Volg mijn roepstem tot aan ginds, daar vóór ons, waar het kruis op de heuvel staat.' Ik zei haar toen: 'Nou zeg, dat is toch wel heel raar, dat iemand voor mij uit zou moeten gaan, die zelf helemaal niets ziet!' Maar blindelings greep ze mij bij de hand en verzuchtte zachtjes: 'Kom nou!' Het was het geloof!'Als gedicht mag zoiets aardig zijn, toch schiet het als theologie tekort. Het schiet tekort omdat, als het over het geloof gaat, God de grote regisseur is. Jezus heeft immers gezegd: 'Niemand komt tot Mij, als de Vader hem niet trekt' (Joh. 6, 44) [b:Joh. 6, 44].
Neem bijvoorbeeld de heilige Paulus. Die had eerst helemaal geen geloof. Hij vervolgde zelfs de gelovigen! Maar ergens onderweg naar Damascus heeft God hem opgewacht: 'Paulus', zo zei Hij, 'laat het nu gedaan zijn met dat dromen van je. Ook met die droom waarin je als een schichtig paard nu weer eens steigert en dan weer achteruitslaat. Ik ben Jezus die jij vervolgt. Ik heb een plan met jou. Jij moet anders worden!' En Paulus voegde zich geheel naar Gods plan. Hij bekeerde zich en ging een totaal ander leven leiden (Hand. 9) [[b:Hand. 9]].
Een paar jaar later schreef hij aan de christenen van Filippi: 'Destijds, onderweg naar Damascus, heeft God mij gegrepen. Sindsdien doe ik niets anders meer dan Hem volgen, om steeds meer van Hem vervuld te raken, Hem na te volgen en Hem lief te hebben' (Fil. 3, 7-14) [[b:Fil. 3, 7-14]]. Dat is dus geloven: je eigen leven veranderen, en je zonder enige voorwaarde aan God geven!
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Eruit, Augustinus, opstaan!
Niet dat dat altijd even gemakkelijk is! Zo heeft ons bijvoorbeeld Augustinus verslag gedaan over de weg die hij heeft moeten afleggen om tot het geloof te komen. Een weg die vooral tegen het einde, in de laatste fase van zijn ontwikkeling, heel moeilijk is geweest. Als je dat leest (' De Belijdenissen [850]'), dan voel je gewoon hoe hij in zijn ziel gehuiverd heeft, en hoe hij in die tijd aan innerlijke conflicten ten prooi is geweest.
Zo was er aan de ene kant God, die hem heel nadrukkelijk riep. Aan de andere kant stonden daar zijn oude gewoontes - 'mijn vriendinnen van vroeger' zoals hij ze noemt: 'Zij trokken mij zachtjes bij mijn kleed van vlees, en ze zeiden: Hoe hebben we het nu, Augustinus, jij wilt ons loslaten? Maar bedenk toch dat je dan dit niet en dat niet meer kunt doen en zoveel dingen niet meer, en bovendien nooit meer!'
Wat een moeilijke situatie! Augustinus zelf zegt ervan: 'Ik voelde mij als iemand die 's morgens nog in zijn bed ligt, terwijl er almaar wordt geroepen: eruit, Augustinus, opstaan!' En ik antwoordde: 'Ja, Ik kom, maar laat me nog even liggen, heb nog even geduld!' Tenslotte gaf de Heer in mij een ruk en was ik er ineens uit!'
Je moet dus blijkbaar niet almaar zeggen: 'Ja, maar ...' of 'Ja, nog eventjes ...' Integendeel, je moet zeggen: 'Ja, Heer, meteen!' Dat is geloof! Met grootmoedige bereidwilligheid 'ja' zeggen, wanneer de Heer je roept!
Niet dat dat altijd even gemakkelijk is! Zo heeft ons bijvoorbeeld Augustinus verslag gedaan over de weg die hij heeft moeten afleggen om tot het geloof te komen. Een weg die vooral tegen het einde, in de laatste fase van zijn ontwikkeling, heel moeilijk is geweest. Als je dat leest (' De Belijdenissen [850]'), dan voel je gewoon hoe hij in zijn ziel gehuiverd heeft, en hoe hij in die tijd aan innerlijke conflicten ten prooi is geweest.
Zo was er aan de ene kant God, die hem heel nadrukkelijk riep. Aan de andere kant stonden daar zijn oude gewoontes - 'mijn vriendinnen van vroeger' zoals hij ze noemt: 'Zij trokken mij zachtjes bij mijn kleed van vlees, en ze zeiden: Hoe hebben we het nu, Augustinus, jij wilt ons loslaten? Maar bedenk toch dat je dan dit niet en dat niet meer kunt doen en zoveel dingen niet meer, en bovendien nooit meer!'
Wat een moeilijke situatie! Augustinus zelf zegt ervan: 'Ik voelde mij als iemand die 's morgens nog in zijn bed ligt, terwijl er almaar wordt geroepen: eruit, Augustinus, opstaan!' En ik antwoordde: 'Ja, Ik kom, maar laat me nog even liggen, heb nog even geduld!' Tenslotte gaf de Heer in mij een ruk en was ik er ineens uit!'
Je moet dus blijkbaar niet almaar zeggen: 'Ja, maar ...' of 'Ja, nog eventjes ...' Integendeel, je moet zeggen: 'Ja, Heer, meteen!' Dat is geloof! Met grootmoedige bereidwilligheid 'ja' zeggen, wanneer de Heer je roept!
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
God zelf geloven, en wat Hij zegt
Ja zeggen, wanneer de Heer je roept! Maar hoe doe je dat dan? Wie is het die zo'n ja-woord zegt? Wie deemoedig is, en zich geheel en al aan de Heer toevertrouwt.
Toen ik al wat ouder was, heeft mijn moeder eens een keer tegen mij gezegd: ' Als kind was je vaak ziek. Ik heb je van de ene dokter naar de andere moeten dragen. Hele nachten heb ik aan je bed gewaakt! Wil je dat van me geloven?' Zou ik daarop hebben kunnen antwoorden: 'Nee, moeder, ik geloof u niet'? Nee toch zeker! 'Ja zeker geloof ik dat, ik geloof wat u me zegt, maar boven alles geloof ik u!' Zo is het nu ook met het geloof. Het gaat er niet alleen om te geloven wat God gezegd heeft, zijn woorden, zijn openbaring. Het gaat er bovenal om Hemzelf te geloven die het zo verdiend heeft dat wij Hem geloven, omdat Hij ons zo heeft liefgehad en uit liefde zoveel voor ons gedaan heeft.
Toch is het soms heel moeilijk om ook aan te nemen wat Hij ons te zeggen heeft, de geloofswaarheden. Want er zijn twee soorten van waarheden. De ene soort is ons heel welkom, de andere onaangenaam. Zo is het bijvoorbeeld fijn om te horen dat God voor ons zo'n grote tederheid koestert, een die nog uitgaat boven de tederheid die een moeder koestert voor haar kinderen, zoals Jesaja dat zegt. Zoiets is ons welkom, dat horen wij graag.
Zo was er eens een grote franse bisschop, hij heette monseigneur Dupanloup, die tegen de rector van het seminarie placht te zeggen: 'Wees voor de toekomstige priesters als een vader en moeder tegelijkertijd.' Zoiets horen wij graag!
Maar er zijn andere waarheden waar wij moeite mee hebben. Bijvoorbeeld dat God ook moet straffen, met name dan, wanneer ik Hem weerstand bied, me tegen Hem verzet: Hij loopt mij na, smeekt me dat ikmij toch zal bekeren en dan zou ik zeggen: 'Nee!'? Dan dwing ik Hem toch juist daardoor om mij te straffen! Dat mag dan onaangenaam zijn, maar het is de waarheid van het geloof.
Ja zeggen, wanneer de Heer je roept! Maar hoe doe je dat dan? Wie is het die zo'n ja-woord zegt? Wie deemoedig is, en zich geheel en al aan de Heer toevertrouwt.
Toen ik al wat ouder was, heeft mijn moeder eens een keer tegen mij gezegd: ' Als kind was je vaak ziek. Ik heb je van de ene dokter naar de andere moeten dragen. Hele nachten heb ik aan je bed gewaakt! Wil je dat van me geloven?' Zou ik daarop hebben kunnen antwoorden: 'Nee, moeder, ik geloof u niet'? Nee toch zeker! 'Ja zeker geloof ik dat, ik geloof wat u me zegt, maar boven alles geloof ik u!' Zo is het nu ook met het geloof. Het gaat er niet alleen om te geloven wat God gezegd heeft, zijn woorden, zijn openbaring. Het gaat er bovenal om Hemzelf te geloven die het zo verdiend heeft dat wij Hem geloven, omdat Hij ons zo heeft liefgehad en uit liefde zoveel voor ons gedaan heeft.
Toch is het soms heel moeilijk om ook aan te nemen wat Hij ons te zeggen heeft, de geloofswaarheden. Want er zijn twee soorten van waarheden. De ene soort is ons heel welkom, de andere onaangenaam. Zo is het bijvoorbeeld fijn om te horen dat God voor ons zo'n grote tederheid koestert, een die nog uitgaat boven de tederheid die een moeder koestert voor haar kinderen, zoals Jesaja dat zegt. Zoiets is ons welkom, dat horen wij graag.
Zo was er eens een grote franse bisschop, hij heette monseigneur Dupanloup, die tegen de rector van het seminarie placht te zeggen: 'Wees voor de toekomstige priesters als een vader en moeder tegelijkertijd.' Zoiets horen wij graag!
Maar er zijn andere waarheden waar wij moeite mee hebben. Bijvoorbeeld dat God ook moet straffen, met name dan, wanneer ik Hem weerstand bied, me tegen Hem verzet: Hij loopt mij na, smeekt me dat ikmij toch zal bekeren en dan zou ik zeggen: 'Nee!'? Dan dwing ik Hem toch juist daardoor om mij te straffen! Dat mag dan onaangenaam zijn, maar het is de waarheid van het geloof.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
De Kerk nemen zoals zij is
Dan is er - als het over geloven gaat - nog die laatste moeilijkheid: de Kerk.
De heilige Paulus vroeg: 'Wie bent U, Heer?' En hij kreeg daarop als antwoord: 'Ik ben Jezus die jij vervolgt.' Toen ging er iets als een bliksemflits door Paulus' geest. Hij redeneerde bij zichzelf: 'Jezus? Ik zou Jezus vervolgen? Maar die ken ik niet eens! Dat kan toch niet! Ik vervolg de christenen!'
Men ziet:
Christus en de Kerk zijn één. Christus is het Hoofd. Wij, de Kerk, zijn Zijn ledematen. Het is dan ook nauwelijks mogelijk het geloof te hebben en te zeggen: 'Ik geloof in Jezus. Jezus neem ik wel aan, maar de Kerk niet.'
Wij moeten de Kerk nemen zoals zij is.
Maar hoe is de Kerk dan? Paus Johannes noemde haar ' Mater et Magistra [90]', Moeder en Lerares.
Dus: óók Lerares. De heilige Paulus zegt: 'Een ieder neme ons aan als helpers van Christus, als zijn zaakwaarnemers en als de uitdelers van zijn geheimen.' Wanneer de arme paus, wanneer de bisschoppen en de priesters de leer uitleggen, dan doen ze niets anders dan Christus helpen. Het is niet onze leer! Het is de leer van Christus. Wij hebben niets anders te doen dan ze te behoeden en uit te leggen.
Dan is er - als het over geloven gaat - nog die laatste moeilijkheid: de Kerk.
De heilige Paulus vroeg: 'Wie bent U, Heer?' En hij kreeg daarop als antwoord: 'Ik ben Jezus die jij vervolgt.' Toen ging er iets als een bliksemflits door Paulus' geest. Hij redeneerde bij zichzelf: 'Jezus? Ik zou Jezus vervolgen? Maar die ken ik niet eens! Dat kan toch niet! Ik vervolg de christenen!'
Men ziet:
- Jezus en de christenen,
- Jezus en de Kerk,
Christus en de Kerk zijn één. Christus is het Hoofd. Wij, de Kerk, zijn Zijn ledematen. Het is dan ook nauwelijks mogelijk het geloof te hebben en te zeggen: 'Ik geloof in Jezus. Jezus neem ik wel aan, maar de Kerk niet.'
Wij moeten de Kerk nemen zoals zij is.
Maar hoe is de Kerk dan? Paus Johannes noemde haar ' Mater et Magistra [90]', Moeder en Lerares.
Dus: óók Lerares. De heilige Paulus zegt: 'Een ieder neme ons aan als helpers van Christus, als zijn zaakwaarnemers en als de uitdelers van zijn geheimen.' Wanneer de arme paus, wanneer de bisschoppen en de priesters de leer uitleggen, dan doen ze niets anders dan Christus helpen. Het is niet onze leer! Het is de leer van Christus. Wij hebben niets anders te doen dan ze te behoeden en uit te leggen.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Onveranderlijke waarheden
Ik was erbij toen paus Johannes op 11 oktober 1962 het Concilie opende. Op een gegeven ogenblik zei hij toen: 'Wij hopen, dat de Kerk met dit Concilie een sprong voorwaarts zal doen.' En wij allemaal hadden die hoop. Maar een sprong voorwaarts?' Op welke weg moest die worden gedaan? Paus Johannes heeft er dat meteen bij gezegd: op de weg van de veilige en de onveranderlijke waarheden. Geen moment heeft paus Johannes er ook maar van gedroomd dat de geloofswaarheden om zo te zeggen zelf zouden beginnen te hollen, dat die de weg op zouden gaan en geleidelijk aan zouden veranderen.
De geloofswaarheden blijven, wij" zijn het die op deze weg van de geloofswaarheden voorwaarts moeten gaan: doordat wij ze beter gaan verstaan, doordat wij onszelf meer aan deze geloofswaarheden gaan aanpassen, èn doordat wij ze de mensen in een meer hedendaagse vorm gaan voorhouden.
Zo heeft óók paus Paulus erover gedacht.
Toen ik nog maar net paus was, was het eerste wat ik deed, dat ik naar de privékapel ging van de pauselijke woonvertrekken. Paus Paulus heeft daar aan de achterwand twee mozaïeken laten aanbrengen: Petrus en Paulus. Petrus bij zijn sterven en ook Paulus bij zijn sterven. Onder de heilige Petrus staan Jezus' woorden: 'Ik zal voor je bidden, Petrus, opdat je geloof niet bezwijkt.' Onder de heilige Paulus, die er net de houw van het zwaard ontvangt, staat: 'Ik heb mijn loop volbracht, en het geloof bewaard.'
U weet toch wat Paulus VI in zijn laatste audiëntietoespraak, op 29 juni, heeft gezegd? 'Na vijftien jaar pontificaat mag ik de Heer ervoor danken dat ik het geloof verdedigd en bewaard heb.'
Maar ... de Kerk is óók Moeder. En wanneer Christus in haar verder leeft, en Christus goed is, dan moet ook de Kerk goed zijn, en bovendien ook goed voor allen.
'Maar', zult u vragen, 'als nu eens zou blijken dat er in de Kerk ook slechten zijn?' En toch ... wij zien in haar toch een moeder? Welnu, wanneer moeder ziek is, en wanneer zij slecht begint te lopen, dan houd ik toch zeker juist rnéér van haar? Hetzelfde geldt nu ook van de Kerk. Ook wanneer er in haar fouten en gebreken zijn - en die zijn er - dan nóg mag onze liefde voor de Kerk nooit minder worden!
Ik was erbij toen paus Johannes op 11 oktober 1962 het Concilie opende. Op een gegeven ogenblik zei hij toen: 'Wij hopen, dat de Kerk met dit Concilie een sprong voorwaarts zal doen.' En wij allemaal hadden die hoop. Maar een sprong voorwaarts?' Op welke weg moest die worden gedaan? Paus Johannes heeft er dat meteen bij gezegd: op de weg van de veilige en de onveranderlijke waarheden. Geen moment heeft paus Johannes er ook maar van gedroomd dat de geloofswaarheden om zo te zeggen zelf zouden beginnen te hollen, dat die de weg op zouden gaan en geleidelijk aan zouden veranderen.
De geloofswaarheden blijven, wij" zijn het die op deze weg van de geloofswaarheden voorwaarts moeten gaan: doordat wij ze beter gaan verstaan, doordat wij onszelf meer aan deze geloofswaarheden gaan aanpassen, èn doordat wij ze de mensen in een meer hedendaagse vorm gaan voorhouden.
Zo heeft óók paus Paulus erover gedacht.
Toen ik nog maar net paus was, was het eerste wat ik deed, dat ik naar de privékapel ging van de pauselijke woonvertrekken. Paus Paulus heeft daar aan de achterwand twee mozaïeken laten aanbrengen: Petrus en Paulus. Petrus bij zijn sterven en ook Paulus bij zijn sterven. Onder de heilige Petrus staan Jezus' woorden: 'Ik zal voor je bidden, Petrus, opdat je geloof niet bezwijkt.' Onder de heilige Paulus, die er net de houw van het zwaard ontvangt, staat: 'Ik heb mijn loop volbracht, en het geloof bewaard.'
U weet toch wat Paulus VI in zijn laatste audiëntietoespraak, op 29 juni, heeft gezegd? 'Na vijftien jaar pontificaat mag ik de Heer ervoor danken dat ik het geloof verdedigd en bewaard heb.'
Maar ... de Kerk is óók Moeder. En wanneer Christus in haar verder leeft, en Christus goed is, dan moet ook de Kerk goed zijn, en bovendien ook goed voor allen.
'Maar', zult u vragen, 'als nu eens zou blijken dat er in de Kerk ook slechten zijn?' En toch ... wij zien in haar toch een moeder? Welnu, wanneer moeder ziek is, en wanneer zij slecht begint te lopen, dan houd ik toch zeker juist rnéér van haar? Hetzelfde geldt nu ook van de Kerk. Ook wanneer er in haar fouten en gebreken zijn - en die zijn er - dan nóg mag onze liefde voor de Kerk nooit minder worden!
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
Een buitengewone goede zeep
Gisteren - en daarmee wil ik besluiten - kreeg ik een nummer toegestuurd van het tijdschrift 'Nieuwe Stad'. Ik zag dat ze daarin één van mijn korte toespraakjes met een verhaal hadden gepubliceerd. Dat verhaal ging zo:
leder van ons en heel de Kerk zou het gebed kunnen bidden, dat ik zelf zo graag bid:
Gisteren - en daarmee wil ik besluiten - kreeg ik een nummer toegestuurd van het tijdschrift 'Nieuwe Stad'. Ik zag dat ze daarin één van mijn korte toespraakjes met een verhaal hadden gepubliceerd. Dat verhaal ging zo:
Er was eens een engelse pastoor, McNabb heette hij. Op een keer had hij in 'Hyde Park' over de kerk gesproken. Toen hij uitgesproken was, meldde zich iemand die graag het woord wilde nemen. Deze zei: 'U hebt daar hele mooie woorden gesproken, maar toch ken ik katholieke priesters die helemaal niet onder de armen wonen, maar die zich hebben verrijkt. Ook weet ik van katholieke mannen die hun vrouw hebben bedrogen. Ik vind dat maar niks, zo'n Kerk van zondaars!' De pastoor zei daarop: 'U hebt inderdaad gelijk, maar mag ik er toch iets tegen inbrengen?' - 'Ga uw gang', zei de man. En de pastoor: 'Neem mij niet kwalijk, vergis ik mij ofis het boordje van uw overhemd inderdaad wat vuil?' - De ander weer: 'Ja, ik weet het.' De pastoor vroeg: 'Is het nu vuil omdat u geen zeep gebruikt hebt, of omdat de zeep die u gebruikt hebt, niet deugde?' 'Nee', zei de man, 'ik heb inderdaad geen zeep gebruikt.' Daarop zei de pastoor: 'Kijk, zo is het nu ook met de Kerk. Zij beschikt over een buitengewoon goede zeep: het Evangelie, de Sacramenten en het gebed. Want het gelezen en geleefde Evangelie, de waardig uitgedeelde Sacramenten en het goed verrichte gebed vormen een voortreffelijke zeep, die van ons allemaal heiligen zou kunnen maken. Dat wij echter lang niet allemaal heiligen zijn, komt omdat we deze 'zeep' onvoldoende gebruiken!Laten wij er ons dus op toeleggen, dat wij de hoop van paus Johannes en paus Paulus, die het concilie hebben bijeengeroepen en tot een goed einde gebracht, ook metterdaad vervullen. Laten we proberen de Kerk dáárdoor te verbeteren dat wij onszelf beteren!
leder van ons en heel de Kerk zou het gebed kunnen bidden, dat ik zelf zo graag bid:
'Heer, neem mij zoals ik ben,
met mijn fouten,
met mijn gebreken ook;
maar laat mij worden,
zoals U mij hebben wilt!'
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
De zieken en de pasgehuwden
Ik moet nog iets zeggen tot onze dierbare zieken, die ik daar zie. Gij weet het, Jezus heeft gezegd: Ik verschuil mij achter hen; wat aan hen wordt gedaan, wordt aan Mij gedaan. Dus in hen vereren wij de Heer zelf, en wensen hun toe dat de Heer hun nabij moge zijn, hen moge helpen en steunen.
Maar, rechts staan de jonge bruidsparen. Ze hebben een groot Sacrament ontvangen; laten wij hun toewensen, dat dit Sacrament dat ze hebben ontvangen, hun werkelijk moge brengen niet slechts de goederen van deze wereld, maar meer nog geestelijke genaden.
In de vorige eeuw was er in Frankrijk Frédéric Ozanam, een groot professor; hij gaf les aan de Sorbonne, welsprekend, reuze knap! Met hem bevriend was Lacordaire, die zei: "Hij is zo knap, hij is zo goed, die wordt priester, zal een groot bisschop worden". Neen! Hij heeft een flink meisje ontmoet en ze zijn getrouwd. Lacordaire vond het jammer en heeft gezegd: "Arme Ozanam, ook hij is in de valstrik gevallen!" Maar twee jaar later kwam Lacordaire hier naar Rome, en werd ontvangen door Pius IX. "Kom, pater, - zei die -, kom. Ik heb altijd horen zeggen, dat Jezus zeven sacramenten heeft ingesteld: nu komt u en gooit de hele boel in de war; u vertelt mij, dat Hij zes sacramenten heeft ingesteld en een valstrik! Neen, pater, het huwelijk is geen valstrik, het is een groot sacrament!"
Daarom geven wij opnieuw onze goede wensen aan die dierbare bruidsparen: dat de Heer hen zegene!
Ik moet nog iets zeggen tot onze dierbare zieken, die ik daar zie. Gij weet het, Jezus heeft gezegd: Ik verschuil mij achter hen; wat aan hen wordt gedaan, wordt aan Mij gedaan. Dus in hen vereren wij de Heer zelf, en wensen hun toe dat de Heer hun nabij moge zijn, hen moge helpen en steunen.
Maar, rechts staan de jonge bruidsparen. Ze hebben een groot Sacrament ontvangen; laten wij hun toewensen, dat dit Sacrament dat ze hebben ontvangen, hun werkelijk moge brengen niet slechts de goederen van deze wereld, maar meer nog geestelijke genaden.
In de vorige eeuw was er in Frankrijk Frédéric Ozanam, een groot professor; hij gaf les aan de Sorbonne, welsprekend, reuze knap! Met hem bevriend was Lacordaire, die zei: "Hij is zo knap, hij is zo goed, die wordt priester, zal een groot bisschop worden". Neen! Hij heeft een flink meisje ontmoet en ze zijn getrouwd. Lacordaire vond het jammer en heeft gezegd: "Arme Ozanam, ook hij is in de valstrik gevallen!" Maar twee jaar later kwam Lacordaire hier naar Rome, en werd ontvangen door Pius IX. "Kom, pater, - zei die -, kom. Ik heb altijd horen zeggen, dat Jezus zeven sacramenten heeft ingesteld: nu komt u en gooit de hele boel in de war; u vertelt mij, dat Hij zes sacramenten heeft ingesteld en een valstrik! Neen, pater, het huwelijk is geen valstrik, het is een groot sacrament!"
Daarom geven wij opnieuw onze goede wensen aan die dierbare bruidsparen: dat de Heer hen zegene!
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 1
Open uitgebreid overzichthttps://rkdocumenten.be/toondocument/131-het-geloof-nl