Informatie over dit document

In elke afzonderlijke persoon wordt het gehele werk van schepping en verlossing samengevat
Homilie tijdens de eerste vespers van de eerste zondag van Advent
Vaticaanse basiliek
Eerste zondag van de advent, Jaar B
Pauselijke geschriften - Homilieën
2005, Libreria Editrice Vaticana / Stg. InterKerk / Nederlandse Bisschoppenconferentie
26 november 2005
Dr. W.J.G.A. Veth pr.
Toon meerReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzicht
Extra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord
Reageer op dit document
Deel op social media
Inhoudsopgave
- Inhoud
1
Beminde broeders en zusters:
Met het vieren van de eerste Vespers van de eerste zondag van de Advent beginnen we een nieuw liturgisch jaar. Door samen de psalmen te zingen, hebben we onze harten tot God verheven en ons geplaatst in de geestelijke houding die deze tijd van genade kenmerkt: de “waakzaamheid in het gebed” en de “jubel in de lofprijzing” . Laten wij, naar het voorbeeld van de heilige Maria, die ons leert in godvruchtig beluisteren van het woord van God te leven, stilstaan bij de korte Schriftlezing die zojuist is verkondigd. Het gaat om twee verzen uit het slotgedeelte van de eerste Brief van de heilige Paulus aan de Tessalonicenzen . Het eerste drukt de wens van de Apostel voor de gemeenschap uit; het tweede geeft als het ware de garantie van de vervulling ervan. De wens is dat ieder door God geheiligd mag worden en onberispelijk mag blijven in zijn hele persoon – “geest, ziel en lichaam” – voor de uiteindelijke komst van de Heer Jezus; de garantie dat dit kan gebeuren wordt gegeven door Gods eigen trouw, die niet zal nalaten het werk dat Hij in de gelovigen begonnen is, tot voltooiing te brengen.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Deze eerste Brief aan de Tessalonicenzen is de oudste van alle brieven van de heilige Paulus, waarschijnlijk geschreven in het jaar 51. In deze eerste brief klinkt, nog meer dan in de andere, het kloppende hart van de Apostel door: zijn vaderlijke, ja, men kan zeggen moederlijke liefde voor deze nieuwe gemeenschap. Men voelt ook zijn bezorgde ongerustheid dat het geloof van deze jonge Kerk niet zou worden uitgeblust, omringd als zij is door een culturele context die in veel opzichten vijandig staat tegenover het geloof. Daarom besluit Paulus zijn brief met een wens, of beter gezegd, met een gebed. De inhoud van het gebed dat wij hebben gehoord is dat zij heilig en onberispelijk moge zijn op het moment van de komst van de Heer. Het centrale woord van dit gebed is “komst”. We moeten ons afvragen: wat betekent de komst van de Heer? In het Grieks is dat parousia, in het Latijn adventus: “advent”, “komst”. Wat is die komst? Raakt zij ons of niet?
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Om de betekenis van dit woord te begrijpen, en dus ook van het gebed van de Apostel voor deze gemeenschap en voor de gemeenschappen van alle tijden – ook voor ons – moeten wij kijken naar de persoon door wie de komst van de Heer op unieke, bijzondere wijze werkelijkheid werd: de Maagd Maria. Maria behoorde tot dat deel van het volk Israël dat ten tijde van Jezus met heel zijn hart uitzag naar de komst van de Verlosser. En uit de woorden en de daden die in het Evangelie worden verhaald, kunnen wij zien hoe zij werkelijk geheel leefde binnen de woorden van de Profeten; zij was geheel vervuld van de verwachting van de komst van de Heer. Zij kon echter niet vermoeden hoe deze komst werkelijkheid zou worden. Misschien verwachtte zij een komst in heerlijkheid. Des te verrassender was voor haar het moment waarop de aartsengel Gabriël haar huis binnentrad en haar zei dat de Heer, de Verlosser, in haar het vlees wilde aannemen, dóór haar, en zijn komst door haar wilde verwezenlijken. We kunnen ons de ontroering van de Maagd voorstellen. Maria zegt met een groot gebaar van geloof en gehoorzaamheid: “Zie, de dienstmaagd des Heren.” En zo werd zij “woning” van de Heer, waarachtig “tempel” in de wereld en “poort” waardoor de Heer de aarde is binnengetreden.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
We hebben gezegd dat deze komst uniek is: dé komst van de Heer. En toch is er niet alleen de laatste komst aan het einde der tijden: in zekere zin wil de Heer altijd weer komen door ons heen. En Hij klopt aan de deur van ons hart: ben je bereid Mij jouw vlees te geven, jouw tijd, jouw leven? Dit is de stem van de Heer, die ook in onze tijd wil binnentreden, die in het menselijk leven wil komen door middel van ons. Hij zoekt ook een levende woning, ons persoonlijke leven. Dit is de komst van de Heer. Dát willen wij in de Adventstijd opnieuw leren: dat de Heer ook door ons kan komen.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
We kunnen daarom zeggen dat dit gebed, deze wens die door de Apostel wordt uitgesproken, een fundamentele waarheid bevat die hij probeert in te prenten bij de gelovigen van de door hem gestichte gemeenschap, en die we als volgt kunnen samenvatten: God roept ons tot de communio met Hem, die volledig werkelijkheid zal worden bij de terugkeer van Christus; en Hijzelf neemt het op zich ervoor te zorgen dat wij voorbereid zullen zijn op deze laatste en beslissende ontmoeting. De toekomst is, om zo te zeggen, al vervat in het heden, of beter: in de aanwezigheid van God zelf, van zijn onwankelbare liefde, die ons nooit alleen laat, ons geen ogenblik verlaat, zoals een vader en een moeder hun kinderen nooit uit het oog verliezen tijdens hun opgroeien. Tegenover de komende Christus wordt de mens aangesproken met heel zijn wezen, dat de Apostel samenvat in de woorden “geest, ziel en lichaam”, waarmee hij de gehele menselijke persoon bedoelt als een samengestelde eenheid van lichamelijke, psychische en geestelijke dimensie. De heiliging is een gave van God en een initiatief van Hem, maar de mens is geroepen om met heel zijn wezen te antwoorden, zonder dat iets van hem buitengesloten blijft.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
En het is juist de Heilige Geest die in de schoot van de Maagd Jezus, de volmaakte Mens, heeft gevormd, die in de menselijke persoon het wonderbare plan van God tot voltooiing brengt, door allereerst het hart te veranderen en van daaruit, vanuit dat centrum, al het overige. Zo komt het dat in elke afzonderlijke persoon het gehele werk van schepping en verlossing wordt samengevat, dat God, Vader, Zoon en Heilige Geest, van het begin tot het einde van de kosmos en de geschiedenis voltrekt. En zoals in de geschiedenis van de mensheid het eerste Komst van Christus centraal staat en aan het einde zijn glorierijke terugkeer, zo wordt ook elk persoonlijk bestaan geroepen zich – op een mysterieuze en veelvormige wijze – tijdens de aardse pelgrimstocht met Hem te meten, om “in Hem” bevonden te worden op het moment van zijn terugkeer.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
Moge de Allerheiligste Maria, de trouwe Maagd, ons leiden om van deze Adventstijd en van het hele nieuwe liturgische jaar een weg van ware heiliging te maken, tot lof en eer van God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
https://rkdocumenten.be/toondocument/9717-in-elke-afzonderlijke-persoon-wordt-het-gehele-werk-van-schepping-nl