De Kerk heeft altijd met klem de respectvolle, ononderbroken praktijk van het begraven van het stoffelijk overschot van de overleden gelovigen aangemoedigd. Zij heeft de praktijk omgeven met rituelen die geschikt zijn om de symbolische en religieuze betekenis van begraven duidelijker naar voren te brengen en heeft degenen die de goede praktijk zouden kunnen aanvallen met straffen gedreigd. De Kerk heeft dergelijke sancties vooral toegepast in het licht van door haar geïnspireerde aanvallen op christelijke gebruiken en tradities door degenen die, vervuld van de wrok van hun geheime genootschappen, het begraven doorcrematie probeerden te vervangen. Deze handelwijze was bedoeld als een symbool van hun vijandige ontkenning van het christelijke dogma, vooral van de wederopstanding van de doden en de onsterfelijkheid van de ziel.
Een dergelijke bedoeling was duidelijk subjectief, onderdeel van de mentaliteit van de voorstanders van crematie, niet iets objectiefs, inherent aan de betekenis van crematie zelf. Crematie tast de ziel niet aan en verhindert niet dat Gods almacht het lichaam herstelt; daarom impliceert zij op zichzelf dus ook niet een objectieve ontkenning van de genoemde dogma's.
Het gaat dus niet om een intrinsiek slechte daad, die als zodanig in strijd is met de christelijke religie. Dit is altijd de gedachtegang van de Kerk geweest: in bepaalde situaties waarin het duidelijk was of is dat er een gerechtvaardigd motief is voor crematie, gebaseerd op ernstige redenen, vooral van openbare orde, heeft de Kerk daar nooit bezwaar tegen gemaakt.
Standpunten zijn ten goede veranderd en in de afgelopen jaren hebben zich vaker en duidelijker situaties ontwikkeld die de praktijk van begraven belemmeren. Bijgevolg ontvangt de Heilige Stoel herhaaldelijk verzoeken om versoepeling van kerkelijke regels met betrekking tot crematie. De procedure wordt vandaag duidelijk bepleit, niet uit haat tegen de Kerk of christelijke gebruiken, maar meer om gezondheids-, economische of andere redenen die verband houden met de particuliere of openbare orde.
Het is de beslissing van de Kerk om de ontvangen verzoeken in te willigen, in de eerste plaats uit bezorgdheid voor het geestelijk welzijn van de gelovigen, maar ook omdat zij zich bewust is van andere spanningen.
Alle noodzakelijke maatregelen moeten worden genomen om de praktijk van het respectvol begraven van de overleden gelovigen in stand te houden. Dienovereenkomstig moeten de Ordinarissen er door middel van de juiste instructie en overreding voor zorgen dat de gelovigen afzien van crematie en niet stoppen met de praktijk van het begraven, behalve wanneer ze daartoe gedwongen worden. Want de Kerk heeft altijd de praktijk van het begraven in stand gehouden en deze gewijd door middel van liturgische riten.
Het leek echter verstandiger om de voorschriften van het kerkelijk recht met betrekking tot crematie enigszins te versoepelen, om tweeredenen. Een daarvan is dat de moeilijkheden die voortkomen uit hedendaagse omstandigheden niet onnodig moeten worden vergroot; de andere, dat de noodzaak van dispensatie van de relevante wetten zich niet al te vaak moet voordoen. Dienovereenkomstig kunnen de bepalingen van CIC can. 1203, par. 2 [2620|(1203)] (over het uitvoeren van iemands wil om te worden gecremeerd) en van can. 1240, par. 1, no. 5 [2620|(1240)] (over de weigering van kerkelijke begrafenis aan een persoon die een dergelijke richtlijn heeft nagelaten) niet langer algemene bindende kracht hebben, maar alleen in die gevallen waarin duidelijk is dat de reden voor crematie ofwel een ontkenning van christelijke dogma's is, of de vijandigheid van een geheim genootschap, of haat tegen de katholieke religie ende Kerk.
Referenties naar alinea 2: 1
Directorium over volksvroomheid en liturgie. Principes en richtlijnen ->=geentekst=
Hieruit volgt dat de sacramenten of openbare gebeden niet mogen worden geweigerd aan degenen die voor crematie hebben gekozen, tenzij er bewijs is dat hun keuze is gemaakt op basis van de zojuist genoemde antichristelijke motieven.
Referenties naar alinea 3: 1
Directorium over volksvroomheid en liturgie. Principes en richtlijnen ->=geentekst=
De vrome houding van de gelovigen tegenover de kerkelijke traditie moet ongeschonden blijven en de negatieve houding van de Kerk tegenover crematie moet duidelijk zichtbaar zijn. Daarom mogen de riten van de kerkelijke begrafenis en de daarmee samenhangende smeekbeden nooit worden uitgevoerd op de plaats van crematie zelf, zelfs niet om het stoffelijk overschot te vergezellen terwijl het daar wordt gebracht.
De kardinalen die belast zijn met de bescherming van geloofs- en zedenzaken hebben deze instructie in een plenaire vergadering op 8 mei 1963 besproken. Paus Paulus VI heeft op een audiëntie die op 5 juli 1963 aan de kardinaal-secretaris van het Heilig Officie was verleend, ermee ingestemd deze goed te keuren.
Om RK Documenten te kunnen verbeteren is uw reactie zeer waardevol. Heeft u aanmerkingen of suggesties voor verbeteringen of bent u een fout tegen gekomen? Laat het ons weten.