HERDERLIJKE BRIEF VAN DE NEDERLANDSCHE BISSCHOPPEN .
Wij beleven een tijd van grooten nood, geestelijk en stoffelijk beide. Daarbij dringen zich in den laatsten tijd bepaaldelijk twee nooden naar voren , de nood der Joden en de nood van hen, die buitenslands worden tewerkgesteld.
Van deze nooden moeten wij ons allen diep bewust worden: daarom worden zij hier gemeenschappelijk indachtig gemaakt.
Deze nooden moeten ook ter kennis gebracht worden van hen, die ten deze zeggenschap hebben: daarom heeft het Hoogwaardig Nederlandsche Episcopaat in gemeenschap met schier alle Kerken in Nederland, zich tot de autoriteiten der bezettende macht gewend; voor de joden onder meer op Zaterdag 11 juli j.l. in een telegram van den volgenden inhoud:
"De hieronder vermelde Nederlandsche Kerken, reeds diep geschokt door de maatregelen tegen de joden in Nederland, waardoor zij uitgesloten worden van het deelnemen aan het normale volksleven, hebben met ontzetting kennis genomen van de nieuwe maatregelen, waardoor mannen, vrouwen, kinderen en heele gezinnen zullen worden weggevoerd naar het Duitsche Rijksgebied en onderhoorigheden.
Het leed, dat hiermede over tienduizenden gebracht wordt, de wetenschap, dat deze maatregelen tegen het diepste zedelijk besef van het Nederlandsche volk strijden, en bovenal het indruischen dezer maatregelen tegen hetgeen van Godswege als eisch van gerechtigheid en barmhartigheid gesteld wordt, nopen de Kerken tot U de dringende bede te richten aan deze maatregelen geen uitvoering te geven.
Voor de Christenen onder de joden wordt ons deze dringende bede tot U bovendien nog ingegeven door de overweging, dat hun door maatregelen het deelnemen aan het kerkelijk leven wordt afgesneden."
Dit telegram heeft althans tot gevolg gehad, dat door een der Commissarissen-Generaal namens den Rijkscommissaris is toegezegd, Christenjoden niet zullen worden weggevoerd, voor zoover zij vóór Januari 1941 tot een der christelijke Kerken behoorden.
Dierbare Geloovigen: Als wij de ontzettende geestelijke en lichamelijke ellende beschouwen, die nu reeds bijna drie jaren geheel de wereld met ontwrichting bedreigt, dan denken wij als vanzelf aan het tafereel, dat het Evangelie van heden ons schildert.
"
In dien tijd, toen Jezus in de nabijheid van Jerusalem kwam en de stad daar voor zich zag liggen, weende Hij over haar en sprak: Ach, mocht ook gij tenminste op dezen dag nog inzien, wat U tot vrede strekt! Maar thans is dat voor Uw oogen verborgen. Want er zullen dagen over U komen, dat Uw vijanden U met een stormwal zullen omringen, U zullen omsingelen en van alle kanten in het nauw brengen; en zij zullen U en Uwe kinderen binnen Uw muren ter aarde neerslaan en zij zullen bij U geen steen op den andere laten, omdat gij Uw tijd van genade niet hebt erkend". De voorspelling van Jezus is letterlijk uitgekomen: veertig jaar later is het Godsgericht over de stad Jerusalem voltrokken. Zij had, helaas, den tijd der genade niet erkend.
Ook nu wijst alles om ons heen op een wraakgericht Gods. Maar, Goddank, voor ons is het nog niet te laat. Wij kunnen het nog van ons afwenden, als wij den tijd der genade erkennen, als wij nu nog inzien, wat ons tot vrede strekt. - En dat is alleen de terugkeer tot God, van wien een groot deel der wereld zich reeds jaren lang heeft afgewend. Alle menschelijke middelen hebben gefaald: alleen God kan nog uitkomst geven.
Dierbare Geloovigen: Keeren wij op de eerste plaats in ons zelven met een diep gevoel van berouw en verootmoediging. Want zijn wij ook zelf niet medeschuldig aan de rampen, die ons treffen? - Hebben wij altijd eerst het Rijk Gods gezocht en zijn gerechtigheid? - Hebben wij altijd de plichten van rechtvaardigheid en naastenliefde jegens onzen evenmensch beoefend? - Hebben wij soms, niet gevoelens van onheilige haat en verbittering gekoesterd? - Hebben wij wel steeds onzen toevlucht gezocht bij God, onzen hemelschen Vader?
Als wij in ons zelf keeren, zullen wij moeten erkennen, dat wij allen te kort zijn geschoten. Peccavimus ante Dominum Deum nostrum: wij hebben gezondigd voor den Heer, onzen God.
Doch wij weten ook, dat God een berouwvol en verootmoedigd hart niet zal versmaden. Cor contritum et humiliatum non despicies. En daarom wenden wij ons tot Hem en smeeken Hem om erbarming, met kinderlijk vertrouwen. Hij zelf zegt het ons:
"Vraagt en gij zult verkrijgen, zoekt en gij zult vinden, klopt en u zal worden opengedaan" .
In den Introïtus van de H. Mis van heden roept de Kerk het ons toe met de woorden van den Psalmist: "
Zie, God is mijn helper. Het is de Heer, die mijn leven behoude" - En in het Epistel herhaalt zij de zoo troostvolle woorden van den Apostel: "
Geen beproeving moge u aangrijpen, die menschelijk is; doch - God is getrouw en Hij zal niet toelaten, dat gij beproefd wordt boven uw krachten; maar met de beproeving zal Hij ook uitkomst geven, om ze te kunnen doorstaan".
Daarom, Dierbare Geloovigen, smeeken wij God, door de voorspraak van de Moeder van barmhartigheid,
dat Hij de wereld spoedig een rechtvaardige vrede moge schenken.
Dat Hij het volk van Israël, dat in deze dagen zoo bitter beproefd wordt, staande moge houden en het tot de waarachtige verlossing moge brengen in Christus Jezus.
Dat Hij moge beschermen hen, wier lot het is in den vreemde te arbeiden en te leven gescheiden van hun dierbaren. Hij moge hen beschermen naar ziel en lichaam, hen bewaren voor verbittering en moedeloosheid, hen trouw doen blijven in het christelijk geloof en moge God ook hun achtergelaten betrekkingen sterken.
Smeeken wij Hem om uitkomst voor alle beproefden en verdrukten, voor gevangenen en gijzelaars, voor zoovelen, over wie de wolken van dreiging en levensgevaar hangen.
Pateant aures misericordiae tuae, Domine, precibus supplicantium: dat de oogen uwer barmhartigheid, Heer, openstaan voor de gebeden der smeekenden.
En zal dit Ons gezamenlijk herderlijk schiijven op Zondag 26 juli a.s. in alle tot Onze Kerkprovincie behoorende kerken en in alle kapellen, waarover een Rector is aangesteld, onder alle vastgestelde H.H. Missen op de gebruikelijke wijze worden voorgelezen.
Gegeven te Utrecht, den 20sten juli van het jaar O. H. 1942.