Homilie II over de Hemelvaart des Heren
x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:
Informatie over dit document
Homilie II over de Hemelvaart des Heren
Preek LXXIV
Paus Leo I de Grote
17 mei 445
Pauselijke geschriften - Homilieën
1961, Sint Paulus Abdij, Oosterhout - Preken voor het liturgische jaar, vertaald en ingeleid door Dom F. Vromen o.s.b.
Datering onzeker
Vertaald uit het Latijn
Bijbelcitaten vertaald vanuit de Vulgaat
Spelling van de vertaling is gehandhaafd
Alineanummering: redactie
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
Vertaald uit het Latijn
Bijbelcitaten vertaald vanuit de Vulgaat
Spelling van de vertaling is gehandhaafd
Alineanummering: redactie
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
1961
Dom F. Vromen o.s.b.
18 mei 2023
8916
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
1
I.
Het mysterie van ons heil, dat de Schepper van het heelal den prijs van Zijn bloed heeft waardig gekeurd, is van af den dag van Zijn lichamelijken oorsprong tot aan de voleinding door Zijn lijden voltrokken volgens het bestel der nederigheid. En ofschoon er zelfs in Zijn slavengestalte vele tekenen van Zijn Godheid naar buiten straalden, had Zijn werkzaamheid van dien tijd toch bijzonder tot doel om de werkelijkheid van den aangenomen mens aan te tonen. Na Zijn lijden echter, toen de boeien verbroken waren van den dood, die zijn macht verloren had N.v.d.v.: Bij deze vertaling...N.v.d.v.: Bij deze vertaling is den voorkeur gegeven aan de lezing perdiderat in plaats van pandiderat. Deze lezing vinden wij o.a. in het zeer waardevolle, vóór-Karolingische handschrift, de Codex Floriacensis, die de Ballerini niet geconsulteerd hebben. door zich tegen Hém te keren, Die vrij was van zonde, veranderde Zijn zwakheid in kracht, Zijn sterfelijkheid in eeuwigheid en Zijn vernedering in die heerlijkheid, welke de Heer Jesus Christus door vele en duidelijke bewijzen voor de ogen van velen getoond heeft, totdat Hij tenslotte met Zijn overwinning, welke Hij op den dood behaald had, in triomf den hemel is binnengetrokken. Zoals dan ook op het Paasfeest de verrijzenis des Heren voor ons een oorzaak van blijdschap was, zo is Zijn opvaren ten hemel heden voor ons een reden tot vreugde, daar wij den dag herdenken en plechtig vieren, waarop onze nederige natuur in Christus is opgeklommen tot boven alle legerscharen des hemels, boven alle rangen der Engelen en boven de verhevenheid van alle machten om naast God den Vader te gaan zetelen. Door deze reeks van goddelijke werken zijn wij gegrondvest, zijn wij opgebouwd, opdat Gods genade nog wonderbaarlijker worden zou, wanneer aan de ogen der mensen onttrokken was, wat hun te recht eerbied inboezemde, en desondanks het geloof niet tot ongeloof verviel, de hoop niet wankelde en de liefde niet verflauwde. Dit is immers de kracht van grote geesten, dit is het licht van diepgelovige harten: onwankelbaar te geloven, wat men niet zien kan met het lichamelijk oog, en zijn verlangen daarin vast te ankeren, waarop men zijn blik niet kan vestigen. Op welke wijze zou deze vroomheid echter in onze harten kunnen ontspruiten, of hoe zou iemand door het geloof gerechtvaardigd worden, als ons heil alleen in datgene bestond, wat onder onzen blik valt. Vandaar ook dat de Heer tot dien man N.v.d.v.: ThomasN.v.d.v.: Thomas zeide, die aan Christus' verrijzenis bleek te twijfelen zolang hij in Diens vlees de lidtekenen van het lijden niet met zijn ogen en handen onderzocht had: "Omdat gij mij gezien hebt, hebt gij geloofd; zalig zij, die niet gezien en toch geloofd hebben" (Joh. 20, 29)[b:Joh. 20, 29].
Het mysterie van ons heil, dat de Schepper van het heelal den prijs van Zijn bloed heeft waardig gekeurd, is van af den dag van Zijn lichamelijken oorsprong tot aan de voleinding door Zijn lijden voltrokken volgens het bestel der nederigheid. En ofschoon er zelfs in Zijn slavengestalte vele tekenen van Zijn Godheid naar buiten straalden, had Zijn werkzaamheid van dien tijd toch bijzonder tot doel om de werkelijkheid van den aangenomen mens aan te tonen. Na Zijn lijden echter, toen de boeien verbroken waren van den dood, die zijn macht verloren had N.v.d.v.: Bij deze vertaling...N.v.d.v.: Bij deze vertaling is den voorkeur gegeven aan de lezing perdiderat in plaats van pandiderat. Deze lezing vinden wij o.a. in het zeer waardevolle, vóór-Karolingische handschrift, de Codex Floriacensis, die de Ballerini niet geconsulteerd hebben. door zich tegen Hém te keren, Die vrij was van zonde, veranderde Zijn zwakheid in kracht, Zijn sterfelijkheid in eeuwigheid en Zijn vernedering in die heerlijkheid, welke de Heer Jesus Christus door vele en duidelijke bewijzen voor de ogen van velen getoond heeft, totdat Hij tenslotte met Zijn overwinning, welke Hij op den dood behaald had, in triomf den hemel is binnengetrokken. Zoals dan ook op het Paasfeest de verrijzenis des Heren voor ons een oorzaak van blijdschap was, zo is Zijn opvaren ten hemel heden voor ons een reden tot vreugde, daar wij den dag herdenken en plechtig vieren, waarop onze nederige natuur in Christus is opgeklommen tot boven alle legerscharen des hemels, boven alle rangen der Engelen en boven de verhevenheid van alle machten om naast God den Vader te gaan zetelen. Door deze reeks van goddelijke werken zijn wij gegrondvest, zijn wij opgebouwd, opdat Gods genade nog wonderbaarlijker worden zou, wanneer aan de ogen der mensen onttrokken was, wat hun te recht eerbied inboezemde, en desondanks het geloof niet tot ongeloof verviel, de hoop niet wankelde en de liefde niet verflauwde. Dit is immers de kracht van grote geesten, dit is het licht van diepgelovige harten: onwankelbaar te geloven, wat men niet zien kan met het lichamelijk oog, en zijn verlangen daarin vast te ankeren, waarop men zijn blik niet kan vestigen. Op welke wijze zou deze vroomheid echter in onze harten kunnen ontspruiten, of hoe zou iemand door het geloof gerechtvaardigd worden, als ons heil alleen in datgene bestond, wat onder onzen blik valt. Vandaar ook dat de Heer tot dien man N.v.d.v.: ThomasN.v.d.v.: Thomas zeide, die aan Christus' verrijzenis bleek te twijfelen zolang hij in Diens vlees de lidtekenen van het lijden niet met zijn ogen en handen onderzocht had: "Omdat gij mij gezien hebt, hebt gij geloofd; zalig zij, die niet gezien en toch geloofd hebben" (Joh. 20, 29)[b:Joh. 20, 29].
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
II.
Opdat wij nu deelachtig zouden kunnen worden aan deze zaligspreking, zeer geliefden, is onze Heer Jesus Christus, nadat in alles voorzien was, wat voor de prediking van het evangelie en de geheimen van het Nieuwe Verbond vereist was, op den veertigsten dag na Zijn verrijzenis in het bijzijn van Zijn leerlingen ten hemel opgenomen. Hij heeft toen een einde gesteld aan Zijn lichamelijke tegenwoordigheid, om aan de rechterhand des Vaders te verblijven, totdat de tijden, die door God bepaald zijn voor de vermenigvuldiging van de kinderen der Kerk ten einde lopen, en Hij in hetzelfde vlees, waarin Hij is opgestegen, komen zal om de levenden en doden te oordelen. Wat derhalve in onzen Verlosser zichtbaar was, heeft de vorm van geheimen aangenomen; N.v.d.v.: Quod itaque...N.v.d.v.: Quod itaque Redemptoris nostri conspicuum fuit, in sacramenta transivit. De juiste zin van deze tekst is omstreden. Sommige auteurs, zoals Dom Casel, verstaan dit sacramenta van de rituele sacramenten en vertalen: Wat er aan onzen Verlosser aanschouwelijk was, ging over in de sacramenten. Anderen interpreteren sacramentum hier als geloofsgeheim. Dan zou de zin zijn, dat zelfs datgene wat in Christus· mensheid zichtbaar was door zijn hemelvaart tot geloofsgeheim geworden is: onzichtbaar en alleen voor het geloof bereikbaar. Beide betekenissen van sacramentum zijn mogelijk, maar de gehele contekst wijst in de richting van de laatste interpretatie. Dit is wel overtuigend aangetoond door Duval in zijn grondige studie Sacramentum et mysterium chez Saint Léon le Grand (Lille 1959) pag. 404-410. en opdat het geloof nog uitmuntender en steviger zou zijn, heeft de aanschouwing plaats gemaakt voor de leer, wier gezag de harten der gelovigen, verlicht door de hemelse stralen, moeten volgen.
Opdat wij nu deelachtig zouden kunnen worden aan deze zaligspreking, zeer geliefden, is onze Heer Jesus Christus, nadat in alles voorzien was, wat voor de prediking van het evangelie en de geheimen van het Nieuwe Verbond vereist was, op den veertigsten dag na Zijn verrijzenis in het bijzijn van Zijn leerlingen ten hemel opgenomen. Hij heeft toen een einde gesteld aan Zijn lichamelijke tegenwoordigheid, om aan de rechterhand des Vaders te verblijven, totdat de tijden, die door God bepaald zijn voor de vermenigvuldiging van de kinderen der Kerk ten einde lopen, en Hij in hetzelfde vlees, waarin Hij is opgestegen, komen zal om de levenden en doden te oordelen. Wat derhalve in onzen Verlosser zichtbaar was, heeft de vorm van geheimen aangenomen; N.v.d.v.: Quod itaque...N.v.d.v.: Quod itaque Redemptoris nostri conspicuum fuit, in sacramenta transivit. De juiste zin van deze tekst is omstreden. Sommige auteurs, zoals Dom Casel, verstaan dit sacramenta van de rituele sacramenten en vertalen: Wat er aan onzen Verlosser aanschouwelijk was, ging over in de sacramenten. Anderen interpreteren sacramentum hier als geloofsgeheim. Dan zou de zin zijn, dat zelfs datgene wat in Christus· mensheid zichtbaar was door zijn hemelvaart tot geloofsgeheim geworden is: onzichtbaar en alleen voor het geloof bereikbaar. Beide betekenissen van sacramentum zijn mogelijk, maar de gehele contekst wijst in de richting van de laatste interpretatie. Dit is wel overtuigend aangetoond door Duval in zijn grondige studie Sacramentum et mysterium chez Saint Léon le Grand (Lille 1959) pag. 404-410. en opdat het geloof nog uitmuntender en steviger zou zijn, heeft de aanschouwing plaats gemaakt voor de leer, wier gezag de harten der gelovigen, verlicht door de hemelse stralen, moeten volgen.
Referenties naar alinea 2: 1
Catechismus van de Katholieke Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Naar volledige aanwezigheid - Een pastorale reflectie over het gebruik van sociale media ->=geentekst=
III.
Dit geloof, dat door de hemelvaart des Heren vermeerderd en door de gave van den Heiligen Geest versterkt is, hebben geen boeien, geen kerkers, geen ballingschap, geen honger, geen vuur, geen verscheurende dieren en geen door wrede vervolgers uitgezochte martelingen kunnen afschrikken. Voor dit geloof hebben over de gehele wereld niet alleen mannen maar ook vrouwen, niet enkel onvolwassen knapen maar ook tengere maagden tot het vergieten van hun bloed toe gestreden. Dit geloof heeft duivelen uitgedreven, ziekten verjaagd, doden opgewekt. Vandaar ook, dat de Apostelen zelf, die, hoewel zij door zoveel wonderen waren bevestigd en door zoveel prediking onderricht, toch nog waren teruggeschrokken voor het ontzettende lijden van den Heer, en de werkelijkheid van Zijn verrijzenis niet zonder aarzelen aanvaard hadden, eerst vanaf de hemelvaart des Heren zover gevorderd waren, dat alles wat hun eerst vrees aanjoeg, in vreugde verkeerde. Geheel het schouwen immers van hun geest hadden zij gericht op de Godheid van Hem, Die aan de rechterhand des Vaders zetelde, en zij werden niet meer door de beperktheid van hun lichamelijk gezichtsvermogen belemmerd om den blik van hun geest op datgene te richten, wat noch den Vader verliet door neder te dalen, noch van de leerlingen heenging door op te stijgen. N.v.d.v.: n.l. Christus'...N.v.d.v.: n.l. Christus' Godheid
Dit geloof, dat door de hemelvaart des Heren vermeerderd en door de gave van den Heiligen Geest versterkt is, hebben geen boeien, geen kerkers, geen ballingschap, geen honger, geen vuur, geen verscheurende dieren en geen door wrede vervolgers uitgezochte martelingen kunnen afschrikken. Voor dit geloof hebben over de gehele wereld niet alleen mannen maar ook vrouwen, niet enkel onvolwassen knapen maar ook tengere maagden tot het vergieten van hun bloed toe gestreden. Dit geloof heeft duivelen uitgedreven, ziekten verjaagd, doden opgewekt. Vandaar ook, dat de Apostelen zelf, die, hoewel zij door zoveel wonderen waren bevestigd en door zoveel prediking onderricht, toch nog waren teruggeschrokken voor het ontzettende lijden van den Heer, en de werkelijkheid van Zijn verrijzenis niet zonder aarzelen aanvaard hadden, eerst vanaf de hemelvaart des Heren zover gevorderd waren, dat alles wat hun eerst vrees aanjoeg, in vreugde verkeerde. Geheel het schouwen immers van hun geest hadden zij gericht op de Godheid van Hem, Die aan de rechterhand des Vaders zetelde, en zij werden niet meer door de beperktheid van hun lichamelijk gezichtsvermogen belemmerd om den blik van hun geest op datgene te richten, wat noch den Vader verliet door neder te dalen, noch van de leerlingen heenging door op te stijgen. N.v.d.v.: n.l. Christus'...N.v.d.v.: n.l. Christus' Godheid
Referenties naar alinea 3: 2
Desiderio Desideravi ->=geentekst=Naar volledige aanwezigheid - Een pastorale reflectie over het gebruik van sociale media ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
IV.
Juist toen, zeer geliefden, werd de Zoon des Mensen, Gods Zoon, derhalve op een uitmuntender en heiliger wijze gekend, toen Hij terugkeerde binnen de glorievolle heerlijkheid van Zijn Vader en op een onuitsprekelijke wijze door Zijn Godheid naderbij begon te zijn, toen Hij door Zijn mensheid verder verwijderd was. Toen begon het meer verlichte geloof door de vorderingen van den geest te naderen tot den Zoon, den gelijke van den Vader, en had het geen behoefte meer aan het betasten van de lichamelijke substantie in Christus, waardoor Hij de mindere van den Vader is. (Joh. 14, 28)[[b:Joh. 14, 28]] Want hoewel de natuur van het verheerlijkte lichaam voortbestaat, wordt het geloof der gelovigen daarheen geroepen, waar de Eniggeborene, Die gelijk is aan den Voortbrenger, niet door een vleselijke hand maar door een geestelijk inzicht aangeraakt wordt. Dit is de reden waarom de Heer na Zijn verrijzenis, toen Maria Magdalena, die de Kerk vertegenwoordigde, naderbij snelde om Hem aan te raken, tot haar zeide: "Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgestegen tot Mijn Vader", (Joh. 20, 17)[b:Joh. 20, 17] dit wil zeggen : Ik wil niet, dat gij lichamelijk tot Mij komt, noch dat gij Mij door uw vleselijke zintuigen leert kennen; naar verhevener dingen verwijs Ik u, groter dingen bereid Ik u. Als Ik tot Mijn Vader zal zijn opgestegen, eerst dan zult gij Mij volmaakter en waarachtiger betasten, daar gij vatten zult, wat gij niet raakt en geloven, wat gij niet ziet. Toen nu de ogen der leerlingen den Heer met gespannen verwondering nastaarden, terwijl Hij ten hemel steeg, stonden twee engelen in hun midden, die schitterden door den wonderlijken glans hunner klederen en die zeiden: "Galileeërs, wat staat gij naar den hemel te staren? Deze Jesus, Die uit uw midden ten hemel is opgenomen, zal op dezelfde wijze wederkomen, als gij Hem hebt zien opstijgen ten hemel". (Hand. 1, 11)[b:Hand. 1, 11] Voor alle kinderen der Kerk waren deze woorden een onderricht, opdat zij zouden geloven, dat Jesus Christus in hetzelfde vlees, waarin Hij is opgestegen, zichtbaar zal wederkeren en er niet aan zouden kunnen twijfelen, dat alles onderworpen is aan Hem, Wien de engelen reeds vanaf het begin van Zijn leven bij Zijn lichamelijke geboorte hun dienstbaarheid betoond hebben. Want zoals een engel aan de zalige Maagd de boodschap bracht, dat Christus van den Heiligen Geest zou ontvangen worden, zo verkondigde de stem der hemelingen ook aan de herders, dat Hij uit de Maagd geboren was; zoals de getuigenissen der hemelse geesten het eerst mededeelden, dat Hij uit de doden was opgestaan, zo verkondigde een boodschap der engelen, dat Hij in hetzelfde vlees zou komen om de wereld te oordelen : zo immers zouden wij begrijpen welk een machten Hem zullen vergezellen, wanneer Hij zal komen oordelen, als Hem reeds dergelijke machten dienden, toen Hij nog geoordeeld moest worden.
Juist toen, zeer geliefden, werd de Zoon des Mensen, Gods Zoon, derhalve op een uitmuntender en heiliger wijze gekend, toen Hij terugkeerde binnen de glorievolle heerlijkheid van Zijn Vader en op een onuitsprekelijke wijze door Zijn Godheid naderbij begon te zijn, toen Hij door Zijn mensheid verder verwijderd was. Toen begon het meer verlichte geloof door de vorderingen van den geest te naderen tot den Zoon, den gelijke van den Vader, en had het geen behoefte meer aan het betasten van de lichamelijke substantie in Christus, waardoor Hij de mindere van den Vader is. (Joh. 14, 28)[[b:Joh. 14, 28]] Want hoewel de natuur van het verheerlijkte lichaam voortbestaat, wordt het geloof der gelovigen daarheen geroepen, waar de Eniggeborene, Die gelijk is aan den Voortbrenger, niet door een vleselijke hand maar door een geestelijk inzicht aangeraakt wordt. Dit is de reden waarom de Heer na Zijn verrijzenis, toen Maria Magdalena, die de Kerk vertegenwoordigde, naderbij snelde om Hem aan te raken, tot haar zeide: "Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgestegen tot Mijn Vader", (Joh. 20, 17)[b:Joh. 20, 17] dit wil zeggen : Ik wil niet, dat gij lichamelijk tot Mij komt, noch dat gij Mij door uw vleselijke zintuigen leert kennen; naar verhevener dingen verwijs Ik u, groter dingen bereid Ik u. Als Ik tot Mijn Vader zal zijn opgestegen, eerst dan zult gij Mij volmaakter en waarachtiger betasten, daar gij vatten zult, wat gij niet raakt en geloven, wat gij niet ziet. Toen nu de ogen der leerlingen den Heer met gespannen verwondering nastaarden, terwijl Hij ten hemel steeg, stonden twee engelen in hun midden, die schitterden door den wonderlijken glans hunner klederen en die zeiden: "Galileeërs, wat staat gij naar den hemel te staren? Deze Jesus, Die uit uw midden ten hemel is opgenomen, zal op dezelfde wijze wederkomen, als gij Hem hebt zien opstijgen ten hemel". (Hand. 1, 11)[b:Hand. 1, 11] Voor alle kinderen der Kerk waren deze woorden een onderricht, opdat zij zouden geloven, dat Jesus Christus in hetzelfde vlees, waarin Hij is opgestegen, zichtbaar zal wederkeren en er niet aan zouden kunnen twijfelen, dat alles onderworpen is aan Hem, Wien de engelen reeds vanaf het begin van Zijn leven bij Zijn lichamelijke geboorte hun dienstbaarheid betoond hebben. Want zoals een engel aan de zalige Maagd de boodschap bracht, dat Christus van den Heiligen Geest zou ontvangen worden, zo verkondigde de stem der hemelingen ook aan de herders, dat Hij uit de Maagd geboren was; zoals de getuigenissen der hemelse geesten het eerst mededeelden, dat Hij uit de doden was opgestaan, zo verkondigde een boodschap der engelen, dat Hij in hetzelfde vlees zou komen om de wereld te oordelen : zo immers zouden wij begrijpen welk een machten Hem zullen vergezellen, wanneer Hij zal komen oordelen, als Hem reeds dergelijke machten dienden, toen Hij nog geoordeeld moest worden.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
V.
Laten wij dan juichen, zeer geliefden, met een geestelijke vreugde en, ons verblijdend in een waardige dankzegging tot God, de ogen van ons hart vrij richten naar den hoge, waar Christus is. Geen aardse verlangens mogen de zielen, die omhoog geroepen zijn, nederdrukken, geen vergankelijke dingen mogen hén in beslag nemen, die tot de eeuwige zijn voorbestemd, en geen bedrieglijke verlokkingen mogen hén belemmeren, die den weg der waarheid betreden hebben. Laten de gelovigen tenslotte hun weg tussen de tijdelijke dingen door zó afleggen, dat zij tot de overtuiging komen reizigers te zijn in dit dal der wereld, waar zij, zelfs als bepaalde gemakken hen strelen, deze niet op een ongeoorloofde wijze mogen aangrijpen maar er standvastig aan voorbij moeten gaan. Tot zulk een godvruchtig leven wekt de allerzaligste Apostel Petrus ons immers op ; en overeenkomstig de liefde, welke ten aanzien van Christus' schapen, die hij hoeden moet, door de drievoudige belijdenis van zijn genegenheid voor den Heer in zijn hart is opgeweld, (Joh. 21, 15-17)[[b:Joh. 21, 15-17]] zegt hij met den grootsten aandrang: "Geliefden, met aandrang vermaan ik u, als vreemdelingen en reizigers, u verre te houden van de vleselijke begeerten, die strijd voeren tegen de ziel". (1 Pt. 2, 11)[b:1 Pt. 2, 11] Voor wien anders immers strijden de vleselijke lusten dan voor den duivel, die er zijn genoegen in vindt de zielen, welke naar het hemelse streven aan banden te leggen door het genot der vergankelijke goederen, en hen weg te voeren van die woonplaats, welke hij zelf verloren heeft? Tegen zijn hinderlagen moet iedere gelovige wijselijk op zijn hoede zijn, om den vijand bij al zijn pogingen terug te kunnen slaan. Niets is immers krachtiger tegen de listen van den duivel dan welwillende barmhartigheid en milde liefde, waardoor iedere zonde wordt afgewend of overwonnen. Maar deze verheven deugd verwerft men niet voordat hetgeen haar vijandig is, onderdrukt wordt. Niets is echter zo strijdig met de barmhartigheid en met de werken der liefde als juist de gierigheid, uit wier wortel de plant van ieder kwaad opschiet. Als deze niet in haar kiem zelf gedood wordt, kan het niet anders of op den akker van een hart, waarin de plant van dit kwaad de overhand krijgt, zullen eerder de doornen en distels der ondeugden opschieten dan enig gewas van ware deugd. Laten wij dan weerstand bieden, zeer geliefden, aan dit zo verderfelijk kwaad en ons toeleggen op de liefde, zonder welke geen enkele deugd kan schitteren, opdat wij langs die weg der liefde waarlangs Christus tot ons is afgedaald, zelf ook tot Hem kunnen opklimmen, Wien met den Vader en den Heiligen Geest eer en glorie toekomt in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Laten wij dan juichen, zeer geliefden, met een geestelijke vreugde en, ons verblijdend in een waardige dankzegging tot God, de ogen van ons hart vrij richten naar den hoge, waar Christus is. Geen aardse verlangens mogen de zielen, die omhoog geroepen zijn, nederdrukken, geen vergankelijke dingen mogen hén in beslag nemen, die tot de eeuwige zijn voorbestemd, en geen bedrieglijke verlokkingen mogen hén belemmeren, die den weg der waarheid betreden hebben. Laten de gelovigen tenslotte hun weg tussen de tijdelijke dingen door zó afleggen, dat zij tot de overtuiging komen reizigers te zijn in dit dal der wereld, waar zij, zelfs als bepaalde gemakken hen strelen, deze niet op een ongeoorloofde wijze mogen aangrijpen maar er standvastig aan voorbij moeten gaan. Tot zulk een godvruchtig leven wekt de allerzaligste Apostel Petrus ons immers op ; en overeenkomstig de liefde, welke ten aanzien van Christus' schapen, die hij hoeden moet, door de drievoudige belijdenis van zijn genegenheid voor den Heer in zijn hart is opgeweld, (Joh. 21, 15-17)[[b:Joh. 21, 15-17]] zegt hij met den grootsten aandrang: "Geliefden, met aandrang vermaan ik u, als vreemdelingen en reizigers, u verre te houden van de vleselijke begeerten, die strijd voeren tegen de ziel". (1 Pt. 2, 11)[b:1 Pt. 2, 11] Voor wien anders immers strijden de vleselijke lusten dan voor den duivel, die er zijn genoegen in vindt de zielen, welke naar het hemelse streven aan banden te leggen door het genot der vergankelijke goederen, en hen weg te voeren van die woonplaats, welke hij zelf verloren heeft? Tegen zijn hinderlagen moet iedere gelovige wijselijk op zijn hoede zijn, om den vijand bij al zijn pogingen terug te kunnen slaan. Niets is immers krachtiger tegen de listen van den duivel dan welwillende barmhartigheid en milde liefde, waardoor iedere zonde wordt afgewend of overwonnen. Maar deze verheven deugd verwerft men niet voordat hetgeen haar vijandig is, onderdrukt wordt. Niets is echter zo strijdig met de barmhartigheid en met de werken der liefde als juist de gierigheid, uit wier wortel de plant van ieder kwaad opschiet. Als deze niet in haar kiem zelf gedood wordt, kan het niet anders of op den akker van een hart, waarin de plant van dit kwaad de overhand krijgt, zullen eerder de doornen en distels der ondeugden opschieten dan enig gewas van ware deugd. Laten wij dan weerstand bieden, zeer geliefden, aan dit zo verderfelijk kwaad en ons toeleggen op de liefde, zonder welke geen enkele deugd kan schitteren, opdat wij langs die weg der liefde waarlangs Christus tot ons is afgedaald, zelf ook tot Hem kunnen opklimmen, Wien met den Vader en den Heiligen Geest eer en glorie toekomt in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.be/toondocument/8916-homilie-ii-over-de-hemelvaart-des-heren-nl