Pascendi Dominici Gregis
x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:
Informatie over dit document
Pascendi Dominici Gregis
Over de leerstellingen van het modernisme
Paus Pius X
8 september 1907
Pauselijke geschriften - Encyclieken
1975, Stichting tot Behoud van het R.K. Leven, Tilburg
1975
Stichting tot Behoud van het R.K. Leven, Tilburg
20 december 2023
447
nl
Referenties naar dit document: 8
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- Inleiding
1
De taak van de Paus
Met de aan Ons toevertrouwde opdracht de kudde des Heren te weiden bedoelde Christus op de allereerste plaats, dat Wij het aan de heiligen overgeleverde geloofsgoed met de grootste waakzaamheid zouden bewaren met verwerping van profane nieuwigheden en tegenspraak, die zich onder de valse naam van wetenschap aandienen. Deze waakzaamheid van de Opperherder is zeker ten allen tijde voor de katholieke gelovigen noodzakelijk geweest: steeds immers werden op aanstoken van de vijand van het menselijk geslacht mensen gevonden "die verkeerde dingen leren" (Hand.20,30), "holle praters en verleiders"(Tit.1,10), "anderen misleidend blijven ze zelf in dwaling" (2 Tim.3, 13). Wij moeten echter vaststellen dat het aantal vijanden van het kruis van Christus in onze dagen aanzienlijk is toegenomen. Zij trachten met heel nieuwe en vol sluwheid bedachte middelen de levende kracht der Kerk uit te schakelen en indien zij konden zouden zij heel het Rijk van Christus totaal vernietigen. Daarom is het Ons niet toegestaan langer te zwijgen, willen Wij niet de schijn op Ons laden dat Wij in onze heiligste opdracht tekort schieten en de welwillendheid die Wij tot nu toe in de hoop op inkeer betracht hebben als nalatigheid wordt aangerekend.
Met de aan Ons toevertrouwde opdracht de kudde des Heren te weiden bedoelde Christus op de allereerste plaats, dat Wij het aan de heiligen overgeleverde geloofsgoed met de grootste waakzaamheid zouden bewaren met verwerping van profane nieuwigheden en tegenspraak, die zich onder de valse naam van wetenschap aandienen. Deze waakzaamheid van de Opperherder is zeker ten allen tijde voor de katholieke gelovigen noodzakelijk geweest: steeds immers werden op aanstoken van de vijand van het menselijk geslacht mensen gevonden "die verkeerde dingen leren" (Hand.20,30), "holle praters en verleiders"(Tit.1,10), "anderen misleidend blijven ze zelf in dwaling" (2 Tim.3, 13). Wij moeten echter vaststellen dat het aantal vijanden van het kruis van Christus in onze dagen aanzienlijk is toegenomen. Zij trachten met heel nieuwe en vol sluwheid bedachte middelen de levende kracht der Kerk uit te schakelen en indien zij konden zouden zij heel het Rijk van Christus totaal vernietigen. Daarom is het Ons niet toegestaan langer te zwijgen, willen Wij niet de schijn op Ons laden dat Wij in onze heiligste opdracht tekort schieten en de welwillendheid die Wij tot nu toe in de hoop op inkeer betracht hebben als nalatigheid wordt aangerekend.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Noodzakelijkheid van onmiddellijk en streng optreden
Dat Wij in deze niet langer mogen dralen wordt allereerst vereist door het feit dat de kwaadstichters niet zozeer te zoeken zijn onder de openlijke vijanden, maar schuilen - en dit is wel de meest trieste en smartelijkste zaak - binnen de eigen boezem, in de Kerk zelf. Zo zijn zij des te verderfelijker naar mate zij minder opvallen. Wij spreken hier, eerbiedwaardige Broeders, over velen onder katholieke leken en - wat nog veel bedroevender is - over een aantal priesters, die onder voorwendsel van liefde voor de Kerk, zonder een degelijke kennis van philosophie en theologie, maar van vergiftigde leerstellingen doortrokken, geïndoctrineerd door leraren die de Kerk haten, zich schaamteloos aandienen als vernieuwers van deze Kerk. In vermetelheid tot één groep aaneengesloten tasten zij de heiligste zaken aan in het werk van Christus. Zij laten zelfs de Persoon van de Goddelijke Verlosser niet ongemoeid en in vermetele heiligschennis maken zij Hem tot een gewoon mens zonder meer.
Dat Wij in deze niet langer mogen dralen wordt allereerst vereist door het feit dat de kwaadstichters niet zozeer te zoeken zijn onder de openlijke vijanden, maar schuilen - en dit is wel de meest trieste en smartelijkste zaak - binnen de eigen boezem, in de Kerk zelf. Zo zijn zij des te verderfelijker naar mate zij minder opvallen. Wij spreken hier, eerbiedwaardige Broeders, over velen onder katholieke leken en - wat nog veel bedroevender is - over een aantal priesters, die onder voorwendsel van liefde voor de Kerk, zonder een degelijke kennis van philosophie en theologie, maar van vergiftigde leerstellingen doortrokken, geïndoctrineerd door leraren die de Kerk haten, zich schaamteloos aandienen als vernieuwers van deze Kerk. In vermetelheid tot één groep aaneengesloten tasten zij de heiligste zaken aan in het werk van Christus. Zij laten zelfs de Persoon van de Goddelijke Verlosser niet ongemoeid en in vermetele heiligschennis maken zij Hem tot een gewoon mens zonder meer.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Dat Wij zulke lieden - ofschoon zij het zelf vreemd vinden - als vijanden der Kerk beschouwen kan niemand met recht verwonderlijk vinden, indien men kennis neemt van hun wijze van spreken en van hun leerstellingen. Men late hun bedoeling, waarover het oordeel alleen aan God toekomt, buiten beschouwing. Het is echter niet bezijden de waarheid als iemand hun tot de allerverderfelijkste vijanden van de Kerk rekent, want zoals Wij reeds opmerkten, ageren zij niet van buiten af, maar binnen de Kerk zelf beramen zij haar vernietiging: Het gevaar zit dus als 't ware in de aderen en ingewanden. Het onheil is daarom te erger naar mate zij een intiemer begrip van de Kerk hebben. Men bedenke bovendien dat zij de bijl niet hanteren tegen de takken en twijgen, doch de wortel zelf aantasten, namelijk het geloof zelf en de diepste wortelvezels van dit geloof. Als de wortel der onsterfelijkheid is doorgehakt laten zij de kiemen van verderf heel de boom zó doordringen, dat geen enkel deel van de katholieke leer nog onaangetast blijft. Zij houden hun handen niet af van ook maar één enkele waarheid. Daarvoor gebruiken zij duizenden nadeel veroorzakende streken; niets is voor hen te sluw of te kwaadaardig. Zij voegen rationalisme en katholicisme te samen en dat zó geslepen, dat zij zelfs iedereen als hij niet op zijn hoede is in de dwaling meeslepen. En daar zij zo vermetel zijn schrikken zij voor geen enkele gevolgtrekking terug en verkondigen deze botweg met de grootste zelfverzekerdheid. Om de geesten nog des te beter te kunnen misleiden komt daar bovendien bij dat zij zeer actief optreden, vol belangstelling voor alle vormen van wetenschap en bij hun streven naar roem meestal een strenge levenswijze betrachten. Wat tenslotte elke hoop op genezing wegneemt: zij hebben door hun wetenschap een gesteltenis aangekweekt waarin zij alle gezag verachten, geen enkele beperking aanvaarden en steunend op een bepaald soort vals geweten schrijven zij aan hun liefde voorde waarheid toe, wat in feite alleen toegeschreven kan worden aan hoogmoed en halsstarrigheid.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Wij hebben nog hoop gehad dit soort mensen tot inkeer te brengen; allereerst door met zachtheid te handelen als met kinderen; daarna met strengheid; tenslotte, ofschoon met tegenzin, door hen openlijk te berispen. Gij weet echter, eerbiedwaardige Broeders, hoe Wij dit tevergeefs hebben gedaan. Soms hebben zij voor een korte tijd het hoofd gebogen, maar zij staken het spoedig weer trotser omhoog. Als het nu nog ging om een enkele zaak, hadden Wij kunnen doen alsof Wij niets zagen. Maar de veiligheid van het katholicisme is hier aan de orde. Daarom moet het stilzwijgen, dat bij voortduring misdadig zou zijn, noodzakelijk worden verbroken om deze kwaadaardige lieden aan heel de Kerk te tonen in hun ware gedaante.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Indeling van de Encycliek
Daar het nu tot de zeer geslepen tactiek van de modernisten behoort om hun stellingen niet op de gebruikelijke manier voor te dragen in een ordelijk geheel, maar los van elkaar alsof ze met elkaar niets hadden uit te staan, alsof ze nog naar vastere formuleringen zochten, terwijl ze in tegendeel, eerbiedwaardige Broeders, vaststaan en onwrikbaar, is het van belang dat Wij hier vooreerst die leerstellingen samenvatten; dat wij vervolgens wijzen op hun onderling verband en tenslotte de middelen voorschrijven om deze afschuwelijke dwaling te overwinnen.
Daar het nu tot de zeer geslepen tactiek van de modernisten behoort om hun stellingen niet op de gebruikelijke manier voor te dragen in een ordelijk geheel, maar los van elkaar alsof ze met elkaar niets hadden uit te staan, alsof ze nog naar vastere formuleringen zochten, terwijl ze in tegendeel, eerbiedwaardige Broeders, vaststaan en onwrikbaar, is het van belang dat Wij hier vooreerst die leerstellingen samenvatten; dat wij vervolgens wijzen op hun onderling verband en tenslotte de middelen voorschrijven om deze afschuwelijke dwaling te overwinnen.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Eerste hoofdstuk Uiteenzetting van het modernistisch stelsel
6
Onderverdeling van het eerste deel
Om echter in deze ingewikkelde zaak orde te scheppen moeten Wij voor alles vaststellen dat ieder modernist als 't ware meervoudig is en meerdere personen in één vertegenwoordigt: Hij treedt op als filosoof, gelovige, theoloog, historicus, criticus, geloofsverdediger, hervormer. Het is noodzakelijk deze apart te onderscheiden wil men hun systeem goed leren kennen en de veronderstellingen en gevolgtrekkingen van hen doorzien.
Om echter in deze ingewikkelde zaak orde te scheppen moeten Wij voor alles vaststellen dat ieder modernist als 't ware meervoudig is en meerdere personen in één vertegenwoordigt: Hij treedt op als filosoof, gelovige, theoloog, historicus, criticus, geloofsverdediger, hervormer. Het is noodzakelijk deze apart te onderscheiden wil men hun systeem goed leren kennen en de veronderstellingen en gevolgtrekkingen van hen doorzien.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De godsdienstwijsbegeerte van de modernisten
7
1. Het agnoticisme
Beginnen Wij bij de wijsbegeerte: Het fundament van de godsdienst-wijsbegeerte leggen de modernisten in het zo genaamde "Agnosticisme". Krachtens deze leer is het menselijk verstand helemaal begrensd door verschijnselen, d.w.z. door klaarblijkelijke dingen en alleen in de gedaante waarin ze zich aan het verstand voordoen. De rede heeft noch het recht noch het vermogen om de grenzen daarvan te overschrijden. Daarom kan het verstand niet opstijgen tot God en zijn bestaan niet aantonen en door het waargenomene kennen. Hieruit leidt men af dat God nooit als zodanig voorwerp van wetenschap kan zijn; geschiedkundig gezien kan God geen historische persoon zijn, geen onderwerp van geschiedenis.
Beginnen Wij bij de wijsbegeerte: Het fundament van de godsdienst-wijsbegeerte leggen de modernisten in het zo genaamde "Agnosticisme". Krachtens deze leer is het menselijk verstand helemaal begrensd door verschijnselen, d.w.z. door klaarblijkelijke dingen en alleen in de gedaante waarin ze zich aan het verstand voordoen. De rede heeft noch het recht noch het vermogen om de grenzen daarvan te overschrijden. Daarom kan het verstand niet opstijgen tot God en zijn bestaan niet aantonen en door het waargenomene kennen. Hieruit leidt men af dat God nooit als zodanig voorwerp van wetenschap kan zijn; geschiedkundig gezien kan God geen historische persoon zijn, geen onderwerp van geschiedenis.
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
Na deze vooropstelling kan iedereen gemakkelijk zien wat er nog overblijft van de natuurlijke Godsleer, van de geloofsmotieven, van de uiterlijke Openbaring. Dit alles wordt door de modernisten heel en al ter zijde geschoven en overgelaten aan het intellectualisme: een, naar men zegt, belachelijk stelsel, een systeem dat al lang dood is. Zij worden in het geheel niet weerhouden door het feit dat de enormiteiten van deze dwalingen zo scherp mogelijk door de Kerk veroordeeld zijn. Het Vaticaans Concilie deed dit met de uitspraak: "Indien iemand zegt, dat de ene en ware God, onze Schepper en Heer, uit het geschapene met het natuurlijk licht van het menselijk verstand niet met zekerheid gekend kan worden, hij zij in de ban". Dei Filius, 28[[115|28]] Eveneens: "Indien iemand zegt dat het niet mogelijk is of van geen nut, dat de mens door goddelijke openbaring over God en de Hem te brengen eredienst wordt onderricht, hij zij in de ban". Dei Filius, 29[[115|29]] En ten slotte: "Als iemand zegt dat de goddelijke openbaring door uiterlijke tekenen niet geloofwaardig kan worden gemaakt, en dat derhalve alleen door een individuele ervaring of persoonlijke inspiratie de mensen tot het geloof bewogen moeten worden, hij zij in de ban". Dei Filius, 34[[115|34]]
Referenties naar alinea 8: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
9
Op grond van welke reden de modernisten van uit het agnosticisme, dat alleen bestaat uit "niet weten" overgaan tot een wetenschappelijk en historisch atheïsme, dat alleen berust op ontkenning - hoe men derhalve, juist redenerend, uit "niet-weten" of God in de geschiedenis der mensheid al of niet heeft ingegrepen - niettemin diezelfde geschiedenis wil verklaren met algehele uitschakeling van God, alsof Hij in feite niet heeft ingegrepen, moet ieder die het kan maar zien te begrijpen. Toch staat het voor hen onomstotelijk vast dat de wetenschap, zoals ook de geschiedenis, Godloos moet zijn. Binnen hun grenzen kan er alleen maar plaats zijn voor "verschijnselen"; God en al wat goddelijk is zijn er totaal uit verbannen. Wij zullen aanstonds zien wat men in deze uiterst onzinnige leer moet denken van de allerheiligste Persoon van Christus, van de geheimenissen van zijn leven en dood, van zijn verrijzenis en hemelvaart.
Referenties naar alinea 9: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
10
2. De vitale immanentie
In de leer der modernisten moet dit agnosticisme uitsluitend als een negatief deel gezien worden. Het positief deel bestaat naar hun zeggen in een "vitale immanentie". Om van het negatieve tot het positieve deel te komen gaan zij als volgt te werk.
De godsdienst, hetzij natuurlijk of bovennatuurlijk, of welk feit dan ook, moet een of andere verklaring toelaten. Men zoekt echter tevergeefs naar een verklaring buiten de mens, als met ter zijde stellen van de natuurlijke theologie de toegang tot de Openbaring gesloten is vanwege het verwerpen van de geloofwaardigheidargumenten en ook elke uiterlijke openbaring wordt afgewezen. Een verklaring moet dus in de mens zelf gezocht worden. En aangezien de godsdienst een zekere vorm van leven is, dient men deze uitsluitend te zoeken in het leven van de mens zelf. Met dit beginsel heeft men het beginsel van de "godsdienstige immanentie".
In de leer der modernisten moet dit agnosticisme uitsluitend als een negatief deel gezien worden. Het positief deel bestaat naar hun zeggen in een "vitale immanentie". Om van het negatieve tot het positieve deel te komen gaan zij als volgt te werk.
De godsdienst, hetzij natuurlijk of bovennatuurlijk, of welk feit dan ook, moet een of andere verklaring toelaten. Men zoekt echter tevergeefs naar een verklaring buiten de mens, als met ter zijde stellen van de natuurlijke theologie de toegang tot de Openbaring gesloten is vanwege het verwerpen van de geloofwaardigheidargumenten en ook elke uiterlijke openbaring wordt afgewezen. Een verklaring moet dus in de mens zelf gezocht worden. En aangezien de godsdienst een zekere vorm van leven is, dient men deze uitsluitend te zoeken in het leven van de mens zelf. Met dit beginsel heeft men het beginsel van de "godsdienstige immanentie".
Referenties naar alinea 10: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
11
3. Het aanvoelen, oorsprong van de godsdienst
De eerste drijfveer van elk levensverschijnsel en ook, zoals gezegd is, van de godsdienst, dient men te zoeken in een zekere behoefte of drang. Het eerste beginsel is te vinden - als wij in meer strikte zin over het leven spreken - in een zekere beweging des harten, die "aanvoelen" (sensus) wordt genoemd. Omdat God het voorwerp is van de godsdienst moeten wij dus wel aannemen, dat het geloof, de aanvang en het fundament van elke godsdienst, gezocht moet worden in een bepaald innerlijk "aanvoelen" dat ontstaat uit een behoefte aan het goddelijke. Deze "behoefte" aan het goddelijke kan evenwel niet behoren tot het gebied van het bewustzijn. Die behoefte wordt immers uitsluitend ervaren in bepaalde, passende en samengestelde gevallen. Aanvankelijk ligt deze behoefte verborgen beneden de grens van het bewustzijn, of, om de moderne wijsgerige benaming te gebruiken, in het onderbewustzijn. Daar ligt ook de wortel ervan verborgen en blijft onopgemerkt.
De eerste drijfveer van elk levensverschijnsel en ook, zoals gezegd is, van de godsdienst, dient men te zoeken in een zekere behoefte of drang. Het eerste beginsel is te vinden - als wij in meer strikte zin over het leven spreken - in een zekere beweging des harten, die "aanvoelen" (sensus) wordt genoemd. Omdat God het voorwerp is van de godsdienst moeten wij dus wel aannemen, dat het geloof, de aanvang en het fundament van elke godsdienst, gezocht moet worden in een bepaald innerlijk "aanvoelen" dat ontstaat uit een behoefte aan het goddelijke. Deze "behoefte" aan het goddelijke kan evenwel niet behoren tot het gebied van het bewustzijn. Die behoefte wordt immers uitsluitend ervaren in bepaalde, passende en samengestelde gevallen. Aanvankelijk ligt deze behoefte verborgen beneden de grens van het bewustzijn, of, om de moderne wijsgerige benaming te gebruiken, in het onderbewustzijn. Daar ligt ook de wortel ervan verborgen en blijft onopgemerkt.
Referenties naar alinea 11: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
12
Nu kan men vragen: hoe wordt deze behoefte aan het goddelijke dat de mens in zich ervaart uiteindelijk tot Godsdienst? Hierop geven de modernisten het volgend antwoord: De wetenschap en de geschiedenis hebben een tweevoudige beperking: De ene grens ligt buiten de mens. Zij wordt gevormd door de waarneembare wereld; de andere grens is innerlijk: het bewustzijn. Als deze grenzen eenmaal bereikt zijn kan men niet meer verder. Men staat dan voor het "onkenbare". Geconfronteerd met dit "onkenbare", of dit nu buiten de mens ligt en uitgaat boven de waarneembare natuur, ofwel verborgen ligt in zijn onderbewustzijn, dáár is het waar men aan het punt komt waar de behoefte aan Godsdienst naar boven komt. Dit gebeurt zonder een voorafgaand verstandelijk oordeel, zoals het "fideïsme" leert. Dit "aanvoelen" omvat in zich zowel de goddelijke realiteit als voorwerp, alsook de diepste en innerlijke oorzaak van de mens. Dit nu bewerkt in zekere zin een band tussen de mens en God. Hier hebben we dit "aanvoelen" dat door de modernisten "geloof" wordt genoemd. Voor hen is dit het beginsel van godsdienst.
Referenties naar alinea 12: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
13
De Openbaring
Maar aldus filosoferend, of beter gezegd raaskallend, zijn zij nog niet aan het einde.
Want onder dit "aanvoelen" Red.:"ervaren" zegt men in...Red.:"ervaren" zegt men in 1975 verstaan de modernisten niet alleen het "geloof". Met dit geloof en in dit geloof, zoals zij het dan opvatten, houden zij bovendien vast, dat daarin ook de "openbaring" ligt opgesloten. Wat zou men inderdaad nog meer voor een "openbaring" kunnen wensen? Noemen we het godsdienstig "aanvoelen", dat in het bewustzijn naar boven komt niet in bepaalde zin "openbaring" of tenminste het begin daarvan? Zou men dit opkomend godsdienstig "aanvoelen" - al is het vaag - zelf niet als een openbaring van God aan de mensen kunnen beschouwen? De modernisten stellen het nu verder zo: daar God zowel de oorzaak als het voorwerp is van het geloof, is deze openbaring omtrent God ook van God afkomstig. De openbaring heeft God zowel als de zich openbarende als de geopenbaarde tot inhoud. Vandaar, eerbiedwaardige Broeders, het absurde van de stelling der modernisten, dat elke godsdienst van verschillend standpunt bezien zowel natuurlijk als bovennatuurlijk genoemd moet worden. Daar vandaan de verwisselbare betekenis van bewustzijn en openbaring. Beide woorden zijn synoniem en kunnen dus hetzelfde betekenen. Vandaar ook dat het "godsdienstig-bewustzijn" als algemene wet gegeven heel en al samenvalt met de openbaring, waaraan alles moet worden ondergeschikt gemaakt, zowel het hoogste kerkelijk gezag, het leergezag, als de regeling van de eredienst en de kerkelijke tucht.
Maar aldus filosoferend, of beter gezegd raaskallend, zijn zij nog niet aan het einde.
Want onder dit "aanvoelen" Red.:"ervaren" zegt men in...Red.:"ervaren" zegt men in 1975 verstaan de modernisten niet alleen het "geloof". Met dit geloof en in dit geloof, zoals zij het dan opvatten, houden zij bovendien vast, dat daarin ook de "openbaring" ligt opgesloten. Wat zou men inderdaad nog meer voor een "openbaring" kunnen wensen? Noemen we het godsdienstig "aanvoelen", dat in het bewustzijn naar boven komt niet in bepaalde zin "openbaring" of tenminste het begin daarvan? Zou men dit opkomend godsdienstig "aanvoelen" - al is het vaag - zelf niet als een openbaring van God aan de mensen kunnen beschouwen? De modernisten stellen het nu verder zo: daar God zowel de oorzaak als het voorwerp is van het geloof, is deze openbaring omtrent God ook van God afkomstig. De openbaring heeft God zowel als de zich openbarende als de geopenbaarde tot inhoud. Vandaar, eerbiedwaardige Broeders, het absurde van de stelling der modernisten, dat elke godsdienst van verschillend standpunt bezien zowel natuurlijk als bovennatuurlijk genoemd moet worden. Daar vandaan de verwisselbare betekenis van bewustzijn en openbaring. Beide woorden zijn synoniem en kunnen dus hetzelfde betekenen. Vandaar ook dat het "godsdienstig-bewustzijn" als algemene wet gegeven heel en al samenvalt met de openbaring, waaraan alles moet worden ondergeschikt gemaakt, zowel het hoogste kerkelijk gezag, het leergezag, als de regeling van de eredienst en de kerkelijke tucht.
Referenties naar alinea 13: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
14
28
28
5. Het geloof tegenover de verschijnselen
Doch bij deze gedachtegang waaruit - naar modernistische opvatting - geloof en openbaring voortvloeien, moeten wij een belangrijk punt niet uit het oog verliezen. Het is van groot belang om de historisch-kritische gevolgtrekkingen, die zij daaruit trekken, te voorschijn te halen.
Het "onkenbare", waarover zij spreken, doet zich aan het geloof niet voor als een losstaand of apart gegeven, in tegendeel: als innig samenhangend met een verschijnsel, dat ofschoon behorend tot het gebied van wetenschap en geschiedenis, toch in bepaald opzicht buiten dit gebied valt. Dat verschijnsel kan van natuurlijke aard zijn en iets verborgens in zich hebben. Het kan ook wel een bijzonder mens zijn, wiens buitengewone aanleg, daden en woorden niet te verenigen zijn met de gewone wetten der geschiedenis. Het geloof nu, opgeroepen door het "onkenbare" en verbonden met dat "verschijnsel" doordrenkt het in zekere mate met zijn eigen leven. Hieruit vloeien twee dingen voort: vooreerst een zekere "gedaanteverandering" van het "verschijnsel", dat namelijk door een verheffing boven zijn ware aard geschikt wordt gemaakt om drager of subject te zijn van een goddelijke vorm. Deze wordt door het geloof aangebracht in het "verschijnsel". Op de tweede plaats - zo mag men het wel noemen - treedt een bepaalde "vervorming" van hetzelfde verschijnsel op. Dat komt omdat het geloof aan het verschijnsel, ontdaan van plaatselijke en tijdelijke bijkomstigheden, daaraan iets toevoegt, wat er in wezen niet bijhoort. Dit heeft in het bijzonder plaats als het gaat over verschijnselen uit het verleden en dit te meer naarmate zij dieper in het verleden liggen. Dit tweevoudig gebeuren wordt door de modernisten uitgedrukt in twee nieuwe wetmatigheden. Met de eerste wet, welke het agnosticisme reeds bracht, vormen deze twee nieuwe wetten samen de grondslag van de geschiedkundige kritiek. Ter verduidelijking hier een voorbeeld, wij nemen daarvoor de Persoon van Christus. Wetenschap en geschiedenis, zeggen de modernisten, ontdekken in de Persoon van Christus niets anders dan een mens. Daarom moeten wij, overeenkomstig de eerste wet van het agnosticisme, uit geschiedkundig oogpunt alles uitschakelen wat op iets goddelijks zou wijzen. Maar volgens de tweede wet is de Persoon van Christus door het geloof van gedaante veranderd; men moet deze Persoon dus ontdoen van alles wat boven zijn historische werkelijkheid uitgaat. Door een derde wet is de Persoon van Christus enigszins vervormd door het geloof. Wij moeten derhalve van zijn Persoon alle woorden en daden losmaken; in één woord alles, wat niet overeenstemt met zijn aanleg, staat, opvoeding, omstandigheden van tijd en plaats. Dat is wel een heel vreemde vorm van redeneren, maar zo is nu eenmaal de modernistische "kritiek".
Doch bij deze gedachtegang waaruit - naar modernistische opvatting - geloof en openbaring voortvloeien, moeten wij een belangrijk punt niet uit het oog verliezen. Het is van groot belang om de historisch-kritische gevolgtrekkingen, die zij daaruit trekken, te voorschijn te halen.
Het "onkenbare", waarover zij spreken, doet zich aan het geloof niet voor als een losstaand of apart gegeven, in tegendeel: als innig samenhangend met een verschijnsel, dat ofschoon behorend tot het gebied van wetenschap en geschiedenis, toch in bepaald opzicht buiten dit gebied valt. Dat verschijnsel kan van natuurlijke aard zijn en iets verborgens in zich hebben. Het kan ook wel een bijzonder mens zijn, wiens buitengewone aanleg, daden en woorden niet te verenigen zijn met de gewone wetten der geschiedenis. Het geloof nu, opgeroepen door het "onkenbare" en verbonden met dat "verschijnsel" doordrenkt het in zekere mate met zijn eigen leven. Hieruit vloeien twee dingen voort: vooreerst een zekere "gedaanteverandering" van het "verschijnsel", dat namelijk door een verheffing boven zijn ware aard geschikt wordt gemaakt om drager of subject te zijn van een goddelijke vorm. Deze wordt door het geloof aangebracht in het "verschijnsel". Op de tweede plaats - zo mag men het wel noemen - treedt een bepaalde "vervorming" van hetzelfde verschijnsel op. Dat komt omdat het geloof aan het verschijnsel, ontdaan van plaatselijke en tijdelijke bijkomstigheden, daaraan iets toevoegt, wat er in wezen niet bijhoort. Dit heeft in het bijzonder plaats als het gaat over verschijnselen uit het verleden en dit te meer naarmate zij dieper in het verleden liggen. Dit tweevoudig gebeuren wordt door de modernisten uitgedrukt in twee nieuwe wetmatigheden. Met de eerste wet, welke het agnosticisme reeds bracht, vormen deze twee nieuwe wetten samen de grondslag van de geschiedkundige kritiek. Ter verduidelijking hier een voorbeeld, wij nemen daarvoor de Persoon van Christus. Wetenschap en geschiedenis, zeggen de modernisten, ontdekken in de Persoon van Christus niets anders dan een mens. Daarom moeten wij, overeenkomstig de eerste wet van het agnosticisme, uit geschiedkundig oogpunt alles uitschakelen wat op iets goddelijks zou wijzen. Maar volgens de tweede wet is de Persoon van Christus door het geloof van gedaante veranderd; men moet deze Persoon dus ontdoen van alles wat boven zijn historische werkelijkheid uitgaat. Door een derde wet is de Persoon van Christus enigszins vervormd door het geloof. Wij moeten derhalve van zijn Persoon alle woorden en daden losmaken; in één woord alles, wat niet overeenstemt met zijn aanleg, staat, opvoeding, omstandigheden van tijd en plaats. Dat is wel een heel vreemde vorm van redeneren, maar zo is nu eenmaal de modernistische "kritiek".
Referenties naar alinea 14: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
15
6. De verschillende godsdiensten en het christendom
Het "godsdienstig aanvoelen" dat door de "vitale immanentie" uit de schuilhoeken van het onderbewustzijn te voorschijn komt is de kiem van elke godsdienst en tevens de reden van alles wat ooit in welke godsdienst dan ook geweest is of later zijn zal. Dit "aanvoelen" was aanvankelijk nog vrij vaag en vormeloos. Geleidelijk aan en beïnvloed door dat geheimzinnig beginsel waaruit het voortkwam, is het tot verdere ontwikkeling gekomen, samen met de vooruitgang van het menselijk leven, waarvan het, zoals gezegd, een zeker vormgevend beginsel is.
Hier hebben wij dus de oorsprong van elke godsdienst, of hij nu bovennatuurlijk is of niet. Alle godsdiensten zijn immers slechts pure ontplooiingen van een "godsdienstig aanvoelen" (godsdienstige ervaring). Nu moet niemand denken dat het katholicisme daarop een uitzondering maakt. In tegendeel: daarmee is het precies zo gesteld als met de andere godsdiensten: deze godsdienst is immers opgekomen in het bewustzijn van Christus, een man met uitzonderlijke begaafdheid, zoals er nooit een geweest is noch ooit gevonden zal worden: en dat alles alleen door de ontplooiing van de "vitale immanentie".
Het "godsdienstig aanvoelen" dat door de "vitale immanentie" uit de schuilhoeken van het onderbewustzijn te voorschijn komt is de kiem van elke godsdienst en tevens de reden van alles wat ooit in welke godsdienst dan ook geweest is of later zijn zal. Dit "aanvoelen" was aanvankelijk nog vrij vaag en vormeloos. Geleidelijk aan en beïnvloed door dat geheimzinnig beginsel waaruit het voortkwam, is het tot verdere ontwikkeling gekomen, samen met de vooruitgang van het menselijk leven, waarvan het, zoals gezegd, een zeker vormgevend beginsel is.
Hier hebben wij dus de oorsprong van elke godsdienst, of hij nu bovennatuurlijk is of niet. Alle godsdiensten zijn immers slechts pure ontplooiingen van een "godsdienstig aanvoelen" (godsdienstige ervaring). Nu moet niemand denken dat het katholicisme daarop een uitzondering maakt. In tegendeel: daarmee is het precies zo gesteld als met de andere godsdiensten: deze godsdienst is immers opgekomen in het bewustzijn van Christus, een man met uitzonderlijke begaafdheid, zoals er nooit een geweest is noch ooit gevonden zal worden: en dat alles alleen door de ontplooiing van de "vitale immanentie".
Referenties naar alinea 15: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
16
Velen die dit horen zullen verbaasd staan en met verbijstering kennis nemen van deze ongehoorde en schandelijke heiligschennis! En toch, eerbiedwaardige Broeders, zijn dit niet alleen vermetele uitingen van ongelovigen; Katholieken, zelfs meerdere priesters, hebben dit openlijk verkondigd. En zij verbeelden zich nog dat zij met deze waanzin vernieuwers zijn van de Kerk. Het gaat hier niet meer om een oude dwaling, welke de bovennatuurlijke verheffing van de mens als een zeker hem toekomend recht beschouwde. Hier is men veel verder gegaan: zij beweren dat onze allerheiligste godsdienst in de mens Christus, zoals ook bij ons, spontaan en van nature is opgekomen. Er bestaat zeker niets dat meer geschikt is om elke bovennatuurlijke orde weg te vagen. Daarom heeft het Vaticaans Concilie met het volste recht gesproken en vastgesteld: "Indien iemand beweert dat de mens door God niet verheven kan worden tot een kennisoen volmaaktheid, welke zijn natuur te boven gaat en hij door gestadige vooruitgang en inspanning tot volledig bezit van alle waarheid en goedheid kan komen en moet komen: hij zij in de ban". Dei Filius, 30[[115|30]]
Referenties naar alinea 16: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
17
7. De rol van het verstand
Tot nu toe, eerbiedwaardige Broeders, hebben Wij nog geen aandacht besteed aan het verstand. Ook dit heeft echter, naar de leer der modernisten, zijn aandeel in de geloofsdaad. Daarom hierover enige opmerkingen.
In het reeds genoemde "aanvoelen" ("ervaring") zeggen zij - omdat het "aanvoelen" en geen kennis is - plaatst God zich weliswaar tegenover de mens, maar zo vaag en zozeer vermengd, dat Hij door het gelovig subject nauwelijks of niet wordt opgemerkt. Het is dus noodzakelijk dat dit zelfde aanvoelen door een of ander licht verhelderd wordt, waarin God dan duidelijker te voorschijn komt en beter onderscheiden wordt. Dit nu behoort tot het gebied van het verstand, welks taak het is te denken en te analyseren. Door het verstand vat de mens zijn levensverschijnselen eerst in begrippen samen. Daarna drukt hij deze begrippen in woorden uit. Vandaar de bekende uitspraak der modernisten: "De godsdienstige mens moet het geloof in zijn denken omzetten".
Tot nu toe, eerbiedwaardige Broeders, hebben Wij nog geen aandacht besteed aan het verstand. Ook dit heeft echter, naar de leer der modernisten, zijn aandeel in de geloofsdaad. Daarom hierover enige opmerkingen.
In het reeds genoemde "aanvoelen" ("ervaring") zeggen zij - omdat het "aanvoelen" en geen kennis is - plaatst God zich weliswaar tegenover de mens, maar zo vaag en zozeer vermengd, dat Hij door het gelovig subject nauwelijks of niet wordt opgemerkt. Het is dus noodzakelijk dat dit zelfde aanvoelen door een of ander licht verhelderd wordt, waarin God dan duidelijker te voorschijn komt en beter onderscheiden wordt. Dit nu behoort tot het gebied van het verstand, welks taak het is te denken en te analyseren. Door het verstand vat de mens zijn levensverschijnselen eerst in begrippen samen. Daarna drukt hij deze begrippen in woorden uit. Vandaar de bekende uitspraak der modernisten: "De godsdienstige mens moet het geloof in zijn denken omzetten".
Referenties naar alinea 17: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
18
37
37
De geest neigt zich behulpzaam naar dit "aanvoelen" en gaat daar te werk als een schilder die in een dof geworden schilderij de lijnen naspeurt en scherper naar voren haalt. Op ongeveer deze wijze legt een modernistisch geleerde deze zaak uit. Bij deze bezigheid gaat het verstand op tweevoudige wijze te werk. Eerst wordt, door een natuurlijke en spontane denkact, een zaak op een eenvoudige en populaire wijze uitgedrukt. Daarna graaft het verstand dieper, of, zoals zij zeggen: door zijn denken te verfijnen en het overdachte in wel overwogen zinnen te formuleren, drukt het verstand zich nu nauwkeuriger uit. Dit dieper denken is wel afgeleid uit het eerste eenvoudige denken, maar het is nauwkeuriger en scherper. Als deze secundaire gedachten uiteindelijk door het hoogste leergezag der Kerk worden erkend, dan is een dogma tot stand gekomen.
Referenties naar alinea 18: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
19
37
37
8. Oorsprong en wezen van het dogma
In de leer der modernisten is men hier bij een der hoofdpunten terechtgekomen: de oorsprong en het wezen van het dogma zelf. De oorsprong van het dogma ligt immers volgens hen in die aanvankelijk eenvoudige uitdrukkingen, die in zekere zin noodzakelijk zijn voor het geloof. Want wil men kunnen spreken van een openbaring dan is een duidelijke kennis van God in het bewustzijn noodzakelijk. Een dogma zelf schijnen zij echter te zoeken in de secundaire, de uitgedachte formuleringen.
Om het wezen van het dogma te vatten moet men allereerst nagaan welke betrekking bestaat tussen godsdienstige formuleringen en het godsdienstig "aanvoelen" door de ziel. Men zal dit gemakkelijk inzien als men overtuigd is dat het doel van die godsdienstige formules van deze soort niets anders is dan de gelovige het middel te verschaffen waarmee hij zich rekenschap geeft van zijn geloof. Wat hun betrekking tot het geloof aangaat zijn het geen volledige kenmerken van het geloofsvoorwerp. Zij worden meestal symbolen genoemd. Wat de gelovige betreft zijn ze (de dogma's) louter hulpmiddelen.
In de leer der modernisten is men hier bij een der hoofdpunten terechtgekomen: de oorsprong en het wezen van het dogma zelf. De oorsprong van het dogma ligt immers volgens hen in die aanvankelijk eenvoudige uitdrukkingen, die in zekere zin noodzakelijk zijn voor het geloof. Want wil men kunnen spreken van een openbaring dan is een duidelijke kennis van God in het bewustzijn noodzakelijk. Een dogma zelf schijnen zij echter te zoeken in de secundaire, de uitgedachte formuleringen.
Om het wezen van het dogma te vatten moet men allereerst nagaan welke betrekking bestaat tussen godsdienstige formuleringen en het godsdienstig "aanvoelen" door de ziel. Men zal dit gemakkelijk inzien als men overtuigd is dat het doel van die godsdienstige formules van deze soort niets anders is dan de gelovige het middel te verschaffen waarmee hij zich rekenschap geeft van zijn geloof. Wat hun betrekking tot het geloof aangaat zijn het geen volledige kenmerken van het geloofsvoorwerp. Zij worden meestal symbolen genoemd. Wat de gelovige betreft zijn ze (de dogma's) louter hulpmiddelen.
Referenties naar alinea 19: 1
De interpretatie van het dogma ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
20
37
37
Betreffende deze hulpmiddelen kan verstandelijk op geen enkele wijze worden aangetoond dat zij absolute waarheid bevatten. Als symbolen zijn het immers alleen maar afbeeldingen van de waarheid en moeten derhalve aangepast zijn aan het godsdienstig "aanvoelen" ("ervaren") in zover dit betrekking heeft op de mens. Als instrumenten zijn de dogma's voertuigen van de waarheid en moeten dus ook aangepast zijn aan de mens waar deze betrokken is bij het godsdienstig "aanvoelen".
Het voorwerp echter van het godsdienstig "aanvoelen" heeft, het absolute bevattende, een onbeperkt aantal aspecten, waarvan nu eens dit, dan weer een ander op de voorgrond kan treden. Evenzo kan de gelovige mens telkens in andere omstandigheden geraken. Daarom moeten ook de formules, die wij dogma's noemen, aan deze wisselvalligheid onderworpen zijn en derhalve ook vatbaar zijn voor verandering. Zodoende ligt de weg open voor de innerlijke evolutie van het dogma.
Dit is waarlijk een eindeloze opeenhoping van drogredenen, die elke godsdienst aantast en ten gronde richt!
Het voorwerp echter van het godsdienstig "aanvoelen" heeft, het absolute bevattende, een onbeperkt aantal aspecten, waarvan nu eens dit, dan weer een ander op de voorgrond kan treden. Evenzo kan de gelovige mens telkens in andere omstandigheden geraken. Daarom moeten ook de formules, die wij dogma's noemen, aan deze wisselvalligheid onderworpen zijn en derhalve ook vatbaar zijn voor verandering. Zodoende ligt de weg open voor de innerlijke evolutie van het dogma.
Dit is waarlijk een eindeloze opeenhoping van drogredenen, die elke godsdienst aantast en ten gronde richt!
Referenties naar alinea 20: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
21
9. Veranderlijkheid van het dogma
Dat het dogma niet alleen een evolutie kan doormaken en veranderlijk is, doch dat zulks ook moet gebeuren, dit is een stelling die de modernisten uitdrukkelijk vasthouden. Het is de consequentie van hun leer. Tot hun voornaamste stellingen behoort immers wat zij afleiden uit het beginsel van de "vitale immanentie". De godsdienstige formules moeten, willen zij werkelijk godsdienstig zijn en niet alleen verstandelijke verzinsels ook werkelijk levend zijn en deelnemen aan het leven van het godsdienstig "aanvoelen". Men moet dit niet zo verstaan als zouden deze formules - vooral als ze zuiver imaginair zijn - speciaal voor het godsdienstig "aanvoelen" zijn uitgedacht. Hun oorsprong, aantal en kwaliteit doen weinig ter zake. Het moet echter zó zijn dat het "godsdienstig aanvoelen" deze formules, desnoods enigszins gewijzigd, in zijn "levenssfeer" betrekt. Anders gezegd: het is noodzakelijk dat de oorspronkelijke formulering door het hart wordt aanvaard en bevestigd. Onder leiding van het hart moet ook het werk verricht worden waardoor de secundaire of doordachte redeneringen tot stand komen. Vandaar dat deze formules, willen zij vitaal zijn, aan de gelovigen moeten zijn aangepast en dat ook moeten blijven. Als derhalve om een of andere reden deze aanpassing ophoudt, dan verliezen de formules hun aanvankelijke betekenis en moeten dus veranderd worden.
Dat het dogma niet alleen een evolutie kan doormaken en veranderlijk is, doch dat zulks ook moet gebeuren, dit is een stelling die de modernisten uitdrukkelijk vasthouden. Het is de consequentie van hun leer. Tot hun voornaamste stellingen behoort immers wat zij afleiden uit het beginsel van de "vitale immanentie". De godsdienstige formules moeten, willen zij werkelijk godsdienstig zijn en niet alleen verstandelijke verzinsels ook werkelijk levend zijn en deelnemen aan het leven van het godsdienstig "aanvoelen". Men moet dit niet zo verstaan als zouden deze formules - vooral als ze zuiver imaginair zijn - speciaal voor het godsdienstig "aanvoelen" zijn uitgedacht. Hun oorsprong, aantal en kwaliteit doen weinig ter zake. Het moet echter zó zijn dat het "godsdienstig aanvoelen" deze formules, desnoods enigszins gewijzigd, in zijn "levenssfeer" betrekt. Anders gezegd: het is noodzakelijk dat de oorspronkelijke formulering door het hart wordt aanvaard en bevestigd. Onder leiding van het hart moet ook het werk verricht worden waardoor de secundaire of doordachte redeneringen tot stand komen. Vandaar dat deze formules, willen zij vitaal zijn, aan de gelovigen moeten zijn aangepast en dat ook moeten blijven. Als derhalve om een of andere reden deze aanpassing ophoudt, dan verliezen de formules hun aanvankelijke betekenis en moeten dus veranderd worden.
Referenties naar alinea 21: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
22
Daar nu de kracht en het lot van de dogmatische formules zo onstandvastig zijn, is het niet verwonderlijk dat zij voor de modernisten zozeer een voorwerp vormen van spot en minachting. Zij spreken daarentegen over niets anders en met meer lof dan over het "godsdienstig aanvoelen" en godsdienstig leven. Vandaar ook dat zij de Kerk de grofste verwijten maken alsof deze de verkeerde weg heeft ingeslagen, dat zij de godsdienstige en zedelijke kracht allerminst onderscheidt van de innerlijke betekenis der formuleringen en door koppig vast te houden aan zinledig geworden formules de oorzaak is dat de godsdienst zelf te gronde gaat.
Het zijn "blinden" en ook "leiders van blinden" (Mt. 15, 14)[b:Mt. 15, 14], die opgeblazen van hoogmoed in naam van de wetenschap zoveel dwaasheden uitkramen dat zij het eeuwig begrip der waarheid en de zuivere zin van godsdienstigheid vervalsen. Met hun zelfbedachte vinding, "waarmee zij met hun verzinsel en met een blinde begeerte naar nieuwigheden de waarheid niet zoeken waar deze te vinden is, verachten zij de heilige en apostolische tradities en komen met onzinnige, nietswaardige, onzekere, en niet door de Kerk aanvaarde leerstellingen aandragen. En deze verdwaasde lieden menen dan op de waarheid te steunen met hun stelsel en dat de waarheid door hen in stand wordt gehouden". Singulari Nos, (0)[[1022|(0)]]
Het zijn "blinden" en ook "leiders van blinden" (Mt. 15, 14)[b:Mt. 15, 14], die opgeblazen van hoogmoed in naam van de wetenschap zoveel dwaasheden uitkramen dat zij het eeuwig begrip der waarheid en de zuivere zin van godsdienstigheid vervalsen. Met hun zelfbedachte vinding, "waarmee zij met hun verzinsel en met een blinde begeerte naar nieuwigheden de waarheid niet zoeken waar deze te vinden is, verachten zij de heilige en apostolische tradities en komen met onzinnige, nietswaardige, onzekere, en niet door de Kerk aanvaarde leerstellingen aandragen. En deze verdwaasde lieden menen dan op de waarheid te steunen met hun stelsel en dat de waarheid door hen in stand wordt gehouden". Singulari Nos, (0)[[1022|(0)]]
Referenties naar alinea 22: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Het geloof van de modernist
23
1. Religieuze ervaring
Tot zover, eerbiedwaardige Broeders, de modernist als filosoof. Als iemand weten wil, nu Wij de gelovige modernist gaan beschouwen, hoe deze bij de modernisten onderscheiden is van de filosoof, moet hij het volgende niet uit het oog verliezen. Ofschoon de wijsgeer de realiteit van het goddelijke als voorwerp aanvaardt, zoekt hij toch de werkelijkheid van het goddelijke uitsluitend in de ziel van de gelovige als object van zijn "aanvoelen" en "aanvaarden". Dit reikt dus niet verder dan het gebied der verschijnselen. Of dit goddelijke nu ook buiten de waarneming en aanvaarding bestaat, daarvan heeft hij als wijsgeer geen weet en daaraan gaat hij voorbij. Bij de modernist als gelovige is daarentegen de overtuiging aanwezig dat de realiteit van het goddelijke op zich bestaat en niet heel en al afhangt van de gelovige. Als men vraagt waarop de zekerheid van de gelovige uiteindelijk steunt, krijgt men ten antwoord: In de privé-ervaring van ieder mens afzonderlijk. Met dit antwoord wijken zij wel af van de opvatting der rationalisten, maar komen overeen met de zienswijzen van protestanten en met die van pseudo-mystici. vgl: Caelestis Pastor, (53)[[[1451|(53)]]] Zij stellen de zaak aldus voor: In het godsdienstig aanvaarden moet men een zekere intuïtie van het hart zien. Hierdoor komt de mens in onmiddellijk contact met de goddelijke realiteit en put daaruit zo'n sterke overtuiging omtrent het bestaan van God en Gods werking in en buiten de mens, dat hij elke overtuiging welke van de kant der wetenschap zou kunnen komen heel ver achter zich laat. Zij nemen dus een echte ervaring aan en wel een zodanige dat zij elke verstandelijke ervaring overtreft. Als iemand dit afwijst - zoals de rationalisten doen - dan wordt als reden daarvoor opgegeven dat men zich niet wil schikken naar de zedelijke omstandigheden die voor het opdoen van de ervaring noodzakelijk zijn. Deze ervaring maakt iemand tot een waar gelovige zodra die ervaring is opgedaan. Hoever verwijderd staan wij hier van de katholieke leer! Wij hebben reeds gezien dat deze verzinsels door het Vaticaans Concilie veroordeeld werden.
Tot zover, eerbiedwaardige Broeders, de modernist als filosoof. Als iemand weten wil, nu Wij de gelovige modernist gaan beschouwen, hoe deze bij de modernisten onderscheiden is van de filosoof, moet hij het volgende niet uit het oog verliezen. Ofschoon de wijsgeer de realiteit van het goddelijke als voorwerp aanvaardt, zoekt hij toch de werkelijkheid van het goddelijke uitsluitend in de ziel van de gelovige als object van zijn "aanvoelen" en "aanvaarden". Dit reikt dus niet verder dan het gebied der verschijnselen. Of dit goddelijke nu ook buiten de waarneming en aanvaarding bestaat, daarvan heeft hij als wijsgeer geen weet en daaraan gaat hij voorbij. Bij de modernist als gelovige is daarentegen de overtuiging aanwezig dat de realiteit van het goddelijke op zich bestaat en niet heel en al afhangt van de gelovige. Als men vraagt waarop de zekerheid van de gelovige uiteindelijk steunt, krijgt men ten antwoord: In de privé-ervaring van ieder mens afzonderlijk. Met dit antwoord wijken zij wel af van de opvatting der rationalisten, maar komen overeen met de zienswijzen van protestanten en met die van pseudo-mystici. vgl: Caelestis Pastor, (53)[[[1451|(53)]]] Zij stellen de zaak aldus voor: In het godsdienstig aanvaarden moet men een zekere intuïtie van het hart zien. Hierdoor komt de mens in onmiddellijk contact met de goddelijke realiteit en put daaruit zo'n sterke overtuiging omtrent het bestaan van God en Gods werking in en buiten de mens, dat hij elke overtuiging welke van de kant der wetenschap zou kunnen komen heel ver achter zich laat. Zij nemen dus een echte ervaring aan en wel een zodanige dat zij elke verstandelijke ervaring overtreft. Als iemand dit afwijst - zoals de rationalisten doen - dan wordt als reden daarvoor opgegeven dat men zich niet wil schikken naar de zedelijke omstandigheden die voor het opdoen van de ervaring noodzakelijk zijn. Deze ervaring maakt iemand tot een waar gelovige zodra die ervaring is opgedaan. Hoever verwijderd staan wij hier van de katholieke leer! Wij hebben reeds gezien dat deze verzinsels door het Vaticaans Concilie veroordeeld werden.
Referenties naar alinea 23: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
24
Dit eenmaal vastgesteld, samen met de reeds gesignaleerde dwalingen, gaan Wij nu zeggen hoe door dit alles de weg naar het atheïsme open ligt. Het is evenwel goed al aanstonds te bedenken dat uit deze ervaringsleer samen met die van het symbolisme volgt, dat elke godsdienst, het heidendom helemaal niet uitgezonderd, waar moet zijn. Vindt men zulke ervaringen immers niet in elke godsdienst? Meerderen nemen dit aan. Met welk recht kunnen de modernisten de waarheid van een ervaring afwijzen, die een Islamiet beweert te hebben en hoe kunnen zij de echte ervaring alleen opeisen voor Katholieken? In feite geven de modernisten dit dan ook toe. Sommigen doen dat in vage bewoordingen. Anderen zeggen heel duidelijk dat alle godsdiensten waar zijn. Het spreekt vanzelf dat zij vanuit hun standpunt niet anders kunnen denken. Welke godsdienst zouden zij immers vals kunnen noemen die toch volgens hun stelling uit hetzelfde beginsel stamt? Dat zou slechts mogelijk zijn als het "godsdienstig aanvoelen" vals zou blijken te zijn ofwel doordat de door het verstand geformuleerde uitspraak foutief zou zijn. Welnu: het "godsdienstig aanvoelen" is altijd een en hetzelfde, ofschoon misschien hier en daar wat onvolmaakter. Opdat de door het verstand opgestelde formulering juist is, is het voldoende dat zij is aangepast aan het godsdienstig aanvoelen en ook aan de gelovige, wat er ook zij van diens verstandelijke aanleg en kunnen. Op zijn hoogst zouden de modernisten bij de tegenstrijdigheden der religies kunnen zeggen, dat het katholicisme, omdat het levenskrachtiger is, meer waarheid bevat. Zo ook dat het waardiger is de naam van christelijk te dragen omdat het vollediger beantwoordt aan zijn oorsprong.
Referenties naar alinea 24: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
25
Niemand zal betwisten dat deze conclusies getrokken kunnen worden uit de gegeven premissen. Het meest verbazingwekkende is echter dat er katholieken en zelfs priesters gevonden worden die, naar we graag aannemen, deze ongerijmdheden wel afwijzen, doch er niettemin naar handelen en ze onderschrijven. Zij zijn immers zo vol lof voor de leraars van dergelijke dwalingen en bewijzen hun openlijk zoveel eer dat men gemakkelijk tot het inzicht moet komen dat het niet zozeer de bedoeling is om die mensen te eren - wat zij misschien wel hier en daar verdienen -, doch dat zij veeleer de dwalingen zelf aanhangen. Zij verkondigen die immers openlijk en trachten ze met alle kracht te verspreiden.
Referenties naar alinea 25: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
26
2. De religieuze ervaring en de overlevering
Er is bovendien in deze leer nog iets dat heel en al in strijd is met de katholieke waarheid. Het ervaringsbeginsel wordt overgedragen op de traditie, die door de Kerk tot vandaag toe wordt vastgehouden en nu totaal vernietigd wordt. Want de modernisten verstaan de traditie als een mededeling aan anderen van hun oorspronkelijke ervaring, opgedaan door de prediking met behulp van verstandelijke formules. Daarom, schrijven zij, naar hun zeggen, aan deze formuleringen, behalve de voorstellende kracht ook een suggestief vermogen toe en dit enerzijds om bij een zwak geworden gelovige het godsdienstig "aanvoelen" weer op te wekken en de vroegere ervaring te hernieuwen en anderzijds om ook bij iemand die nog niet gelooft het godsdienstig "aanvoelen" eerst op te wekken en daarna de "ervaring" te laten ondervinden. Zo wordt de religieuze ervaring onder de volken wijd en breed verspreid, niet alleen onder de thans levenden door de prediking, maar ook voor het nageslacht bewaard, doorgegeven door boeken, geschriften en woorden van het ene geslacht aan het andere. Deze overdracht van ervaring schiet soms wortel en gaat dan groeien. Maar ze veroudert ook wel en sterft dan aanstonds af. Wanneer ze wortel schiet is dat voor de modernisten een argument voor de waarheid. Waarheid en leven zijn voor hen synoniem. Men is gerechtigd hier weer opnieuw uit af te leiden, dat alle bestaande godsdiensten waar zijn, anders zouden zij niet leven.
Er is bovendien in deze leer nog iets dat heel en al in strijd is met de katholieke waarheid. Het ervaringsbeginsel wordt overgedragen op de traditie, die door de Kerk tot vandaag toe wordt vastgehouden en nu totaal vernietigd wordt. Want de modernisten verstaan de traditie als een mededeling aan anderen van hun oorspronkelijke ervaring, opgedaan door de prediking met behulp van verstandelijke formules. Daarom, schrijven zij, naar hun zeggen, aan deze formuleringen, behalve de voorstellende kracht ook een suggestief vermogen toe en dit enerzijds om bij een zwak geworden gelovige het godsdienstig "aanvoelen" weer op te wekken en de vroegere ervaring te hernieuwen en anderzijds om ook bij iemand die nog niet gelooft het godsdienstig "aanvoelen" eerst op te wekken en daarna de "ervaring" te laten ondervinden. Zo wordt de religieuze ervaring onder de volken wijd en breed verspreid, niet alleen onder de thans levenden door de prediking, maar ook voor het nageslacht bewaard, doorgegeven door boeken, geschriften en woorden van het ene geslacht aan het andere. Deze overdracht van ervaring schiet soms wortel en gaat dan groeien. Maar ze veroudert ook wel en sterft dan aanstonds af. Wanneer ze wortel schiet is dat voor de modernisten een argument voor de waarheid. Waarheid en leven zijn voor hen synoniem. Men is gerechtigd hier weer opnieuw uit af te leiden, dat alle bestaande godsdiensten waar zijn, anders zouden zij niet leven.
Referenties naar alinea 26: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
27
3. Geloof en wetenschap
a. Scheiding van geloof en wetenschap
Nu Wij zover gekomen zijn, eerbiedwaardige Broeders, hebben we meer dan genoeg om goed te kunnen weten welke verhouding de modernisten zien tussen geloof en wetenschap. De geschiedenis sluiten zij in bij het begrip wetenschap. Vastgesteld moet worden dat de voorwerpen van wetenschap en van geloof geheel los van elkaar staan. Het geloof beoogt alleen wat de wetenschap voor zich als onkenbaar houdt. Vandaar het verschil van betekenis van beiden. De wetenschap houdt zich bezig met verschijnselen, waarbij voor het geloof geen plaats is; het geloof daarentegen houdt zich bezig met het goddelijke, dat voor de wetenschap totaal ontoegankelijk is. Daaruit kan men dan opmaken dat er tussen geloof en wetenschap nooit een botsing kan bestaan. Want als ieder zijn eigen plaats bewaard kunnen zij elkaar nooit ontmoeten en elkaar dus ook nooit tegenspreken.
a. Scheiding van geloof en wetenschap
Nu Wij zover gekomen zijn, eerbiedwaardige Broeders, hebben we meer dan genoeg om goed te kunnen weten welke verhouding de modernisten zien tussen geloof en wetenschap. De geschiedenis sluiten zij in bij het begrip wetenschap. Vastgesteld moet worden dat de voorwerpen van wetenschap en van geloof geheel los van elkaar staan. Het geloof beoogt alleen wat de wetenschap voor zich als onkenbaar houdt. Vandaar het verschil van betekenis van beiden. De wetenschap houdt zich bezig met verschijnselen, waarbij voor het geloof geen plaats is; het geloof daarentegen houdt zich bezig met het goddelijke, dat voor de wetenschap totaal ontoegankelijk is. Daaruit kan men dan opmaken dat er tussen geloof en wetenschap nooit een botsing kan bestaan. Want als ieder zijn eigen plaats bewaard kunnen zij elkaar nooit ontmoeten en elkaar dus ook nooit tegenspreken.
Referenties naar alinea 27: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
28
Maakt men hier de opmerking dat er in de zichtbare natuur dingen zijn die ook tot het geloof behoren, zoals het menselijk leven van Christus, dan zullen zij dat ontkennen. Zij nemen wel aan dat dit dingen zijn die tot de verschijnselen behoren. Maar doortrokken als zij zijn door het geloofsleven en daardoor, zoals reeds gezegd, van gedaante zijn veranderd en vervormd, alinea 14[[al:14]] zijn ze onttrokken aan de zintuiglijk waarneembare wereld en behoren ze tot het gebied van het goddelijke.
En als men verder vraagt of Christus werkelijk wonderen gedaan heeft, of Hij kennis heeft gehad van de toekomst, of Hij waarlijk verrezen is en ten hemels opgestegen, dan zal de agnostische wetenschap dat ontkennen. Het geloof zal echter een bevestigend antwoord geven. Dit heeft echter geen strijd tussen beiden tot gevolg. Want de een ontkent als wijsgeer, sprekend tot wijsgeren, daar hij Christus alleen ziet als een historische realiteit. De gelovige echter zal het bevestigen als hij spreekt tot gelovigen en het leven van Christus beschouwt als opnieuw beleefd door en in het geloof.
En als men verder vraagt of Christus werkelijk wonderen gedaan heeft, of Hij kennis heeft gehad van de toekomst, of Hij waarlijk verrezen is en ten hemels opgestegen, dan zal de agnostische wetenschap dat ontkennen. Het geloof zal echter een bevestigend antwoord geven. Dit heeft echter geen strijd tussen beiden tot gevolg. Want de een ontkent als wijsgeer, sprekend tot wijsgeren, daar hij Christus alleen ziet als een historische realiteit. De gelovige echter zal het bevestigen als hij spreekt tot gelovigen en het leven van Christus beschouwt als opnieuw beleefd door en in het geloof.
Referenties naar alinea 28: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
29
b. Ondergeschiktheid van het geloof aan de wetenschap
Men zou echter een grote vergissing begaan indien men van mening was dat geloof en wetenschap op geen enkele wijze van elkaar afhankelijk zouden zijn. Wat de wetenschap betreft is dat zo. Met het geloof is het evenwel anders gesteld. Het is niet in één, maar in drievoudig opzicht ondergeschikt aan de wetenschap.
Vooreerst moet men opmerken dat in elk godsdienstig feit, de Goddelijke realiteit waarvan de gelovige de bekende ervaring heeft buiten beschouwing gelaten, al het overige, vooral de godsdienstige formuleringen, binnen het gebied der verschijnselen valt en dus ook voorwerp is van wetenschap. Als een gelovige dat wenst kan hij de wereld verlaten, maar zolang hij in de wereld is zal hij, mét of tegen zijn zin, nooit kunnen ontkomen aan de wetten, het toezicht en de oordelen van de wetenschap.
Als God verder, zoals gezegd, alleen het voorwerp is van het geloof moet dit wel worden toegegeven voor de goddelijke realiteit, niet echter voor het godsbegrip. Dit valt onder de wetenschap. Het wijsgerig denken behandelt naar hun zeggen in de logische orde ook het absolute en het gedachtelijke. De wijsbegeerte of wetenschap heeft dus het recht dat Godsidee kenmatig te onderzoeken, leiding te geven bij verdere evolutie en het te zuiveren van ingeslopen vreemde bijvoegsels.
Vandaar de modernistische uitspraak: "De godsdienstige ontwikkeling moet zowel aan de zedelijke als aan de verstandelijke aangepast zijn". Dit betekent - aldus een van hun leiders - dat het godsdienstige onderworpen is aan het verstandelijke. Daar komt tenslotte nog bij dat de mens geen innerlijke dualiteit heeft. Daarom ondervindt de gelovige een innerlijke drang om geloof en wetenschap met elkaar zodanig in overeenstemming te brengen, dat het geloof niet afwijkt van het door de wetenschap algemeen aanvaarde wereldbeeld. Hieruit volgt dan dat de wetenschap helemaal vrij staat van het geloof, maar dat het geloof, ook al zegt men dat het vrij is, toch aan deze wetenschap onderworpen is.
Men zou echter een grote vergissing begaan indien men van mening was dat geloof en wetenschap op geen enkele wijze van elkaar afhankelijk zouden zijn. Wat de wetenschap betreft is dat zo. Met het geloof is het evenwel anders gesteld. Het is niet in één, maar in drievoudig opzicht ondergeschikt aan de wetenschap.
Vooreerst moet men opmerken dat in elk godsdienstig feit, de Goddelijke realiteit waarvan de gelovige de bekende ervaring heeft buiten beschouwing gelaten, al het overige, vooral de godsdienstige formuleringen, binnen het gebied der verschijnselen valt en dus ook voorwerp is van wetenschap. Als een gelovige dat wenst kan hij de wereld verlaten, maar zolang hij in de wereld is zal hij, mét of tegen zijn zin, nooit kunnen ontkomen aan de wetten, het toezicht en de oordelen van de wetenschap.
Als God verder, zoals gezegd, alleen het voorwerp is van het geloof moet dit wel worden toegegeven voor de goddelijke realiteit, niet echter voor het godsbegrip. Dit valt onder de wetenschap. Het wijsgerig denken behandelt naar hun zeggen in de logische orde ook het absolute en het gedachtelijke. De wijsbegeerte of wetenschap heeft dus het recht dat Godsidee kenmatig te onderzoeken, leiding te geven bij verdere evolutie en het te zuiveren van ingeslopen vreemde bijvoegsels.
Vandaar de modernistische uitspraak: "De godsdienstige ontwikkeling moet zowel aan de zedelijke als aan de verstandelijke aangepast zijn". Dit betekent - aldus een van hun leiders - dat het godsdienstige onderworpen is aan het verstandelijke. Daar komt tenslotte nog bij dat de mens geen innerlijke dualiteit heeft. Daarom ondervindt de gelovige een innerlijke drang om geloof en wetenschap met elkaar zodanig in overeenstemming te brengen, dat het geloof niet afwijkt van het door de wetenschap algemeen aanvaarde wereldbeeld. Hieruit volgt dan dat de wetenschap helemaal vrij staat van het geloof, maar dat het geloof, ook al zegt men dat het vrij is, toch aan deze wetenschap onderworpen is.
Referenties naar alinea 29: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
30
Dit alles, eerbiedwaardige Broeders, is helemaal in strijd met wat onze voorganger, Pius IX, geleerd heeft: "In alles wat de godsdienst betreft komt het aan de wijsbegeerte niet toe te overheersen, maar om te dienen; niet om voor te schrijven wat men geloven moet, maar om met redelijke volgzaamheid te aanvaarden en niet om de diepte van Gods geheimenissen te willen doorgronden, maar om deze in vroomheid en nederigheid te vereren". Paus Pius IX, Breve aan de...Paus Pius IX, Breve aan de Bisschop van Breslau, 15 juni 1857 (DS 1655 / DH 2828[[4830|(1)]]
De modernisten draaien de rollen helemaal om. Daarom is op hen van toepassing wat onze andere voorganger, Gregorius IX, over sommige theologen van zijn tijd schreef: "Men vindt er onder u, die gedreven door hoogmoed opgeblazen, de grenzen door de Vaders gesteld met profane nieuwigheid trachten te verleggen. Het begrip van de H.Schrift ... schikken zij (naar een wijsgerige leerstelling met vertoon van een wetenschap die niet dienstig is voor de toehoorders .... Door verschillende en valse opvattingen misleid keren zij alles om en willen de koningin dienstbaar maken aan de dienstmaagd". (DS 442 / DH 824)[[5067]]
De modernisten draaien de rollen helemaal om. Daarom is op hen van toepassing wat onze andere voorganger, Gregorius IX, over sommige theologen van zijn tijd schreef: "Men vindt er onder u, die gedreven door hoogmoed opgeblazen, de grenzen door de Vaders gesteld met profane nieuwigheid trachten te verleggen. Het begrip van de H.Schrift ... schikken zij (naar een wijsgerige leerstelling met vertoon van een wetenschap die niet dienstig is voor de toehoorders .... Door verschillende en valse opvattingen misleid keren zij alles om en willen de koningin dienstbaar maken aan de dienstmaagd". (DS 442 / DH 824)[[5067]]
Referenties naar alinea 30: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
31
4. Hun opvattingen belicht door hun handelwijze
Dit alles wordt een toeschouwer nog duidelijker als hij ziet hoe de modernisten precies in overeenstemming met hun leer handelen. Veel geschreven of gesproken stellingen van hen schijnen immers met elkaar in strijd, zodat men hen gemakkelijk als weifelend en onzeker zou kunnen beschouwen. Zij doen dat echter opzettelijk en wel overwogen. Die handelwijze komt voort uit hun mening dat geloof en wetenschap van elkaar totaal gescheiden zijn. Daarom treffen wij in hun boeken bepaalde gedachten aan die een katholiek kan aannemen. Maar op de andere kant van de bladzijde krijgt men de indruk dat ze gedicteerd is door een rationalist. Als zij geschiedenis schrijven vermelden zij niets over de Godheid van Christus; bij hun preken in de kerken benadrukken zij deze echter zeer sterk. Zo ook als zij het hebben over geschiedenis, de Concilies, de Vaders. Daar besteden zij niet veel ruimte aan. In de catechese zijn ze echter vol lof voor dat alles. Vandaar dat zij ook de theologische en pastorale verklaring van de Heilige Schrift scheiden van de wetenschappelijke en historische exegese.
Zo leren zij ook, overeenkomstig het beginsel, dat de wetenschap in geen enkel opzicht afhangt van het geloof, als zij kritisch over wijsbegeerte en geschiedenis handelen. Zij aarzelen hier niet Luther te volgen, Exsurge Domine, 29[[690|29]] spreken hun onverholen afkeer uit over katholieke voorschriften, van de heilige Vaders, de oecumenische Concilies, van het kerkelijk leergezag. Worden zij daarover berispt dan beweren zij dat hen de vrijheid ontnomen wordt.
En als zij tenslotte belijden dat het geloof onderworpen moet zijn aan de wetenschap verwijten zij de Kerk steeds en openlijk dat zij haar dogma's stijfkoppig weigert te onderwerpen en aan te passen aan wijsgerige meningen. Als zij tot dit doel de oude theologie hebben opgeruimd willen zij een nieuwe invoeren, die gewillig de ongerijmdheden der wijsgeren zal volgen.
Dit alles wordt een toeschouwer nog duidelijker als hij ziet hoe de modernisten precies in overeenstemming met hun leer handelen. Veel geschreven of gesproken stellingen van hen schijnen immers met elkaar in strijd, zodat men hen gemakkelijk als weifelend en onzeker zou kunnen beschouwen. Zij doen dat echter opzettelijk en wel overwogen. Die handelwijze komt voort uit hun mening dat geloof en wetenschap van elkaar totaal gescheiden zijn. Daarom treffen wij in hun boeken bepaalde gedachten aan die een katholiek kan aannemen. Maar op de andere kant van de bladzijde krijgt men de indruk dat ze gedicteerd is door een rationalist. Als zij geschiedenis schrijven vermelden zij niets over de Godheid van Christus; bij hun preken in de kerken benadrukken zij deze echter zeer sterk. Zo ook als zij het hebben over geschiedenis, de Concilies, de Vaders. Daar besteden zij niet veel ruimte aan. In de catechese zijn ze echter vol lof voor dat alles. Vandaar dat zij ook de theologische en pastorale verklaring van de Heilige Schrift scheiden van de wetenschappelijke en historische exegese.
Zo leren zij ook, overeenkomstig het beginsel, dat de wetenschap in geen enkel opzicht afhangt van het geloof, als zij kritisch over wijsbegeerte en geschiedenis handelen. Zij aarzelen hier niet Luther te volgen, Exsurge Domine, 29[[690|29]] spreken hun onverholen afkeer uit over katholieke voorschriften, van de heilige Vaders, de oecumenische Concilies, van het kerkelijk leergezag. Worden zij daarover berispt dan beweren zij dat hen de vrijheid ontnomen wordt.
En als zij tenslotte belijden dat het geloof onderworpen moet zijn aan de wetenschap verwijten zij de Kerk steeds en openlijk dat zij haar dogma's stijfkoppig weigert te onderwerpen en aan te passen aan wijsgerige meningen. Als zij tot dit doel de oude theologie hebben opgeruimd willen zij een nieuwe invoeren, die gewillig de ongerijmdheden der wijsgeren zal volgen.
Referenties naar alinea 31: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De modernistische theologie
- De beginselen
- Immanentie en symbolisme
32
Hier nu, eerbiedwaardige Broeders, wordt ons de toegang vrijgemaakt om de modernisten in het theologisch strijdperk gade te slaan. Het is een kwalijke zaak. Wij zullen het echter kort maken. De bedoeling is derhalve om geloof en wetenschap met elkaar in overeenstemming te brengen. Maar dat moet zo zijn dat het geloof ondergeschikt blijft aan de wetenschap. Doch over het algemeen maakt de modernistische theoloog gebruik van dezelfde beginselen, die zoals wij zagen, ook gehanteerd worden door de wijsgeer. De theoloog maakt ze pasklaar voor de gelovige. Het gaat, zeiden Wij, over de beginselen van "immanentie" en "symbolisme". Deze zaak wordt heel eenvoudig verklaard. Door de filosoof wordt geleerd dat het geloofsbeginsel immanent of innerlijk is. De gelovige voegt daaraan toe dat God zelf dit beginsel is. Dit houdt in dat God innerlijk is voor de mens. Dat is de theologische immanentie. En verder; voor de wijsgeer staat het vast dat de voorstellingen van het geloofsvoorwerp enkel en alleen symbolen zijn. Voor de gelovige staat het eveneens vast dat God door zichzelf het voorwerp is van het geloof. De theoloog vat het aldus samen: De voorstellingen van de Goddelijke realiteit zijn symbolen. Vandaar de naam "theologisch symbolisme".
Dit zijn zeker heel grote dwalingen. Hoe uiterst verderfelijk deze dwalingen zijn zal duidelijk worden als men de gevolgen daarvan gaat inzien.
Dit zijn zeker heel grote dwalingen. Hoe uiterst verderfelijk deze dwalingen zijn zal duidelijk worden als men de gevolgen daarvan gaat inzien.
Referenties naar alinea 32: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
33
Beginnen we met het "symbolisme": Met betrekking tot het geloofsvoorwerp zijn het voorstellingen van goddelijke symbolen, doch ten opzichte van de gelovigen zijn het instrumenten. De gelovige moet dus allereerst, zeggen zij, er goed voor zorgen, dat hij zich niet al te zeer vastklampt aan de formulering (dogma) als zodanig. Deze dient alleen om te komen tot het aanvaarden van de absolute waarheid, welke door de formulering ontsluierd maar tevens bedekt wordt. De formulering tracht de absolute waarheid te ontsluieren, maar zal daar nooit in slagen. De modernisten voegen daar bovendien aan toe dat de gelovige gebruik moet maken van de formuleringen naar gelang het van pas komt. Zij zijn immers gegeven als een hulpmiddel en niet als een hinderpaal. Doch de eerbied welke aan de formuleringen gegeven wordt mag niet wegvallen vanwege hun sociaal karakter, aangezien het openbaar leergezag ze geschikt bevonden heeft om het gemeenschappelijk bewustzijn te verwoorden, tenminste zolang dit leergezag er niet anders over gaat denken.
Referenties naar alinea 33: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
34
Het is moeilijk te beoordelen wat de modernisten nu feitelijk bedoelen met "immanentie". De meningen hierover lopen nogal uiteen. Sommigen zien daarin dat de handelende God inniger tegenwoordig is dan de mens in zich zelf. Wel verstaan is dit onberispelijk. Anderen zeggen dat Gods activiteit als eerste oorzaak samenvalt met die van de natuur als tweede oorzaak. Deze opvatting sluit een bovennatuurlijke orde uit. Anderen weer geven een verklaring die een pantheïstische uitleg doet vermoeden. Dit strookt ook beter met hun andere leerstellingen.
Referenties naar alinea 34: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De Goddelijke permanentie
35
Aan de "immanentieleer" voegen zij nog iets toe waardoor men kan spreken van een "goddelijke permanentie". Immanentie en permanentie verschillen ongeveer van elkaar zoals een individuele ervaring verschilt van een door de traditie overgeleverde ervaring. Een voorbeeld zal het duidelijk maken. Het is ontleend aan de Kerk en de Sacramenten. Dat de Kerk door Christus zelf gesticht is en ook de Sacramenten door Hemzelf zijn ingesteld is niet aan te nemen, zeggen zij. Het agnosticisme kan dat niet aanvaarden, het ziet in Christus niets anders dan een mens, wiens godsdienstig bewustzijn, zoals dat van andere mensen, geleidelijk aan gevormd werd. Ook de wet van de immanentie kan dat niet aannemen. Naar hun zeggen staat deze wet geen van buiten komende bijvoegsels toe. Ook de evolutiewet kan daar geen geloof aan hechten: voor de ontwikkeling van de kiem is tijd nodig en een bepaalde reeks veronderstelt opeenvolging van bijkomstigheden. Tenslotte moet ook de geschiedenis hier een afwijzende houding aannemen. Zij laat zien dat de dingen inderdaad zo verlopen zijn. Maar men moet vasthouden dat de Kerk en de Sacramenten "middellijk" door Christus zijn gesticht en ingesteld. Hoe dat zo? Zij beweren dat het christelijk bewustzijn van allen in zekere zin ligt opgesloten in het bewustzijn van Christus, zoals de plant virtueel ligt opgesloten in het zaad. Daar nu de spruiten hetzelfde leven leiden als het zaad of de kiem, zo moet men ook zeggen dat alle christenen het leven van Christus beleven. Doch het leven van Christus is volgens het geloof goddelijk. Het leven der christenen is dat dus ook. Als nu in de loop der tijden dit leven het ontstaan gegeven heeft aan de Kerk en aan de Sacramenten, dan kan men ook met het volste recht zeggen dat dit begin in Christus zijn oorsprong heeft en goddelijk is. Op gelijke wijze beweren zij dat de H. Schrift en de dogma's goddelijk zijn. Dit is zo ongeveer de samenvatting van de theologie der modernisten. Hun bagage is zeker niet groot. Er is evenwel ruimschoots voldoende voor hem die belijdt dat men altijd moet gehoorzamen aan de wetenschap, wat deze ook voorschrijft. De toepassing van dit alles op wat wij nog zullen zeggen zal iedereen wel gemakkelijk kunnen vatten.
Referenties naar alinea 35: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Opvattingen omtrent bepaalde punten
36
Tot nu toe ging het over de oorsprong en het wezen van het geloof. Het geloof heeft echter vele loten. De voornaamste zijn de Kerk, de dogma's, de eredienst, godsdienstoefeningen en boeken die wij heilig noemen. Wij moeten nu onderzoeken hoe de modernisten daarover denken.
Referenties naar alinea 36: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Het dogma
37
Beginnen wij bij het dogma. Over de oorsprong en het wezen daarvan werd reeds gesproken[al:18]. Het komt voort uit een zekere impuls of noodzaak. Dit brengt de gelovige tot nadenken om daardoor zijn eigen bewustzijn en dat van anderen nog meer te verhelderen. Dit werk bestaat in een nauwkeurig onderzoek en het vaststellen van de rudimentaire formuleringen. Dit geschiedt door het verstand, maar niet op de wijze van een logische uiteenzetting, maar naar de aanwezige omstandigheden, of, zoals zij niet duidelijk zeggen "op vitale wijze". Zo komt het dat de primaire formuleringen geleidelijk aan evolueren tot secundaire formuleringen. 18-20[[al:18-20]] Deze worden dan tot één geheel geordend of tot een bouwwerk van lering samen gevoegd. Als dit nu door het openbaar leergezag is aanvaard als zijnde in overeenstemming met het algemeen bewustzijn, dan heten die formuleringen dogma's. Een en ander moet wél onderscheiden worden van de bespiegelingen der theologen. Hun overpeinzingen, ofschoon verstoken van dogmatisch leven, zijn toch niet heel en al nutteloos. Ze kunnen dienen om godsdienst en wetenschap met elkaar in overeenstemming te brengen en tegenstellingen tussen beide weg te nemen. Ook kunnen zij van buiten af een licht werpen op de godsdienst en zijn in staat deze te verdedigen. Zij kunnen misschien ook wel dienstig zijn om de stof te verzamelen en gereed te maken voor een toekomstig dogma.
Referenties naar alinea 37: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De eredienst
38
Over de eredienst zou niet veel te zeggen zijn, ware het niet dat ook de Sacramenten daaronder vallen. Over de Sacramenten verspreiden de modernisten zeer grote dwalingen. Zij beweren dat de eredienst voortkomt uit een dubbele drang of noodzaak. Volgens hun systeem komt immers alles voort uit innerlijke drang. Wij hebben het reeds eerder gezegd. Men voelt vooreerst de behoefte om de godsdienst zintuiglijk waarneembaar te maken; vervolgens ook om hem bekend te maken. Dit kan echter in het geheel niet plaats vinden zonder uiterlijk waarneembare vormen en heiligmakende handelingen. Dit noemen we dan Sacramenten. Voor de modernisten zijn de Sacramenten louter symbolen of tekenen. Zij zijn echter niet helemaal verstoken van kracht. Om deze kracht aan te tonen gebruiken zij het voorbeeld van bepaalde uitdrukkingen, die, naar men zegt, wel eens succes hebben omdat in die uitdrukkingen de (suggestieve) kracht zit om sommige denkbeelden te propageren. Dit geschiedt vooral als de uitdrukkingen een zeker machtsvertoon inhouden en zo spreken tot de verbeelding. Zoals deze termen zich verhouden tot denkbeelden, zo zijn ook de Sacramenten geordend op het godsdienstig aanvoelen. Verder niets. Zij zouden het veel duidelijker kunnen zeggen door vol te houden dat de Sacramenten enkel en alleen zijn ingesteld om het geloof te voeden. Dit is echter veroordeeld door het Concilie van Trente[d:21]: "Indien iemand zegt dat de Sacramenten alleen zijn ingesteld om het geloof te voeden, hij, zij in de ban" Sessio VII - Decretum de Sacramentis, 5[[672|5]]
Referenties naar alinea 38: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De heilige boeken en de inspiratie
39
Wij hebben reeds iets gezegd over de natuur en de oorsprong der heilige Boeken. In de trant der modernisten zou men deze kunnen omschrijven als een verzameling van "ervaringen", die niet door iedereen worden opgedaan, maar van buitengewone en uitzonderlijke ervaringen, die in elke godsdienst hebben plaats gevonden. Zo denken nu de modernisten over onze boeken, zowel van het Oude- als van het Nieuwe Testament. In hun denkbeelden merken zij echter zeer geslepen op: Ofschoon de ervaring ligt in de tegenwoordige tijd kan ze haar stof toch ontlenen aan het verleden alsook aan de toekomst, in zover de gelovige het verleden door herinnering in het tegenwoordige beleeft en het toekomstige door vooruit te zien. Dit verklaart dan tevens hoe historische en apocalyptische boeken tot de H.Schrift kunnen behoren. Zo spreekt God dus in deze boeken door een gelovige, maar volgens de theologen der modernisten alleen door "immanentie" en door "vitale permanentie".
Referenties naar alinea 39: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
40
Nu vragen we: Wat is dan de inspiratie? Hun antwoord is:
De inspiratie is geenszins onderscheiden van de drang naar het godsdienstige, tenzij wellicht door de hevigheid ervan, waardoor de gelovige aangezet wordt om zijn geloof in woord en geschrift kenbaar te maken. Iets dergelijks vindt men ook in de dichterlijke inspiratie. De dichter Ovidius heeft daarvan gezegd: "Er is een god in ons; als deze werkzaam is raken wij in gloed". Lib. VI, v.5[[8788]] Op deze wijze noemt men God het begin der inspiratie van de heilige Boeken.
De inspiratie is geenszins onderscheiden van de drang naar het godsdienstige, tenzij wellicht door de hevigheid ervan, waardoor de gelovige aangezet wordt om zijn geloof in woord en geschrift kenbaar te maken. Iets dergelijks vindt men ook in de dichterlijke inspiratie. De dichter Ovidius heeft daarvan gezegd: "Er is een god in ons; als deze werkzaam is raken wij in gloed". Lib. VI, v.5[[8788]] Op deze wijze noemt men God het begin der inspiratie van de heilige Boeken.
Referenties naar alinea 40: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
41
Overigens, zo voegen de modernisten daaraan toe, staat er niets in de H.Schrift wat niet valt onder de inspiratie. Daar zij dit bevestigen zou men hen rechtzinniger kunnen achten dan hedendaagse andere auteurs die de inspiratie willen beperken omdat zij b.v. niet uitgesproken citaten invoeren. Maar wat de modernisten feitelijk zeggen zijn alleen loze woorden en veinzerij. Want als wij de Bijbel beoordelen naar agnostische maatstaven als een alleen door mensen en voor mensen geschreven werk, al heeft ook de theoloog het recht de Schrift door "immanentie" goddelijk te noemen, hoe kan de inspiratie dan nog beperkt worden? De modernisten nemen dus een algemene inspiratie van de Bijbel aan, maar zij doen dat niet in katholieke zin.
Referenties naar alinea 41: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De Kerk
42
Oorsprong en wezen van de Kerk en van het kerkelijk leergezag
De modernisten geven ons meer stof ter overweging in wat zij fantaseren over de Kerk. Zij stellen dat de Kerk uit een tweevoudige behoefte is ontstaan. De ene is te zoeken bij alle gelovigen en dan vooral bij hem die een oorspronkelijke en bijzondere ervaring heeft opgedaan. Het is een drang om zijn geloof aan anderen mede te delen. De tweede behoefte ontstaat als meerderen eenzelfde gemeenschappelijk geloof hebben en samen ertoe overgaan een gemeenschap te vormen en daarin het algemeen geloofsgoed verdedigen, het uitbreiden en verder willen propageren. Wat is dus de Kerk? Zij is de vrucht van het collectief bewustzijn of van het bij elkaar voegen van het bewustzijn van ieder afzonderlijk. Dit alles heeft nu weer plaats krachtens de "vitale permanentie", welke afhankelijk is van een eerste gelovige. Voor een katholiek is dat Christus.
Nu heeft elke gemeenschap een leidend gezag nodig dat tot taak heeft allen te leiden naar een gemeenschappelijk doel en met wijs beleid de samengebrachte elementen te beschutten. In een godsdienstige gemeenschap bestaan deze inde leer en in de eredienst. Daar vandaan vinden wij in de katholieke Kerk: een wetgevend gezag, een leerstellig gezag en een gezag voor de eredienst.
De modernisten geven ons meer stof ter overweging in wat zij fantaseren over de Kerk. Zij stellen dat de Kerk uit een tweevoudige behoefte is ontstaan. De ene is te zoeken bij alle gelovigen en dan vooral bij hem die een oorspronkelijke en bijzondere ervaring heeft opgedaan. Het is een drang om zijn geloof aan anderen mede te delen. De tweede behoefte ontstaat als meerderen eenzelfde gemeenschappelijk geloof hebben en samen ertoe overgaan een gemeenschap te vormen en daarin het algemeen geloofsgoed verdedigen, het uitbreiden en verder willen propageren. Wat is dus de Kerk? Zij is de vrucht van het collectief bewustzijn of van het bij elkaar voegen van het bewustzijn van ieder afzonderlijk. Dit alles heeft nu weer plaats krachtens de "vitale permanentie", welke afhankelijk is van een eerste gelovige. Voor een katholiek is dat Christus.
Nu heeft elke gemeenschap een leidend gezag nodig dat tot taak heeft allen te leiden naar een gemeenschappelijk doel en met wijs beleid de samengebrachte elementen te beschutten. In een godsdienstige gemeenschap bestaan deze inde leer en in de eredienst. Daar vandaan vinden wij in de katholieke Kerk: een wetgevend gezag, een leerstellig gezag en een gezag voor de eredienst.
Referenties naar alinea 42: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
43
De natuur van dit gezag is te zoeken in zijn oorsprong en uit dit karakter van het gezag komen dan de rechten en plichten te voorschijn. In het verleden dacht men algemeen ten onrechte dat het gezag van buitenaf aan de Kerk gegeven was: God schonk dit gezag onmiddellijk. Daarom werd de Kerk dan ook "autocratisch" genoemd. In onze tijd wordt dat niet meer aanvaard. Precies zoals de Kerk, naar hun zeggen, voortgekomen is uit een collectief bewustzijn, zo vloeit ook het gezag voort uit de collectieve gemeenschap die de Kerk is. Het gezag heeft derhalve, evenals de Kerk, zijn oorsprong in het godsdienstig bewustzijn en is dus daaraan ook ondergeschikt. Wanneer het gezag deze afhankelijkheid miskent, dan wordt het tirannie. Wij leven nu in een tijd waarin de zucht naar vrijheid tot een hoogtepunt is uitgegroeid. In de burgerlijke maatschappij heeft het algemeen bewustzijn een democratisch bestel in het leven geroepen. Maar leven en bewustzijn vormen in de mens een eenheid. Wil men dus in dit bewustzijn geen innerlijke onrust oproepen en aanwakkeren, dan is het voor het kerkelijk gezag noodzakelijk om democratische vormen aan te nemen. Dit vooral omdat bij gebreke daarvan de gevolgen rampzalig zijn. Het zou toch onzinnig zijn om bij deze algemeen heersende zin voor vrijheid te menen dat men de tijd weer terug zou kunnen draaien. Als men deze zin voor vrijheid aan banden zou willen leggen en opsluiten zou hij met te meer kracht een weg naar buiten banen en Kerk en godsdienst wegvagen. Aldus redeneren de modernisten. Daarom zoeken zij uit alle kracht naar mogelijkheden om het gezag van de Kerk met de vrijheidszin van de gelovigen te verzoenen.
Referenties naar alinea 43: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
44
De betrekkingen tussen Kerk en staat
De Kerk heeft niet alleen binnen haar muren huisgenoten waarmee zij gemeenschappelijk moet leven in vriendschap. Buiten de Kerk zijn ook nog mensen. Niet de Kerk alleen bewoont de wereld: er zijn ook medebewoners in de vorm van andere gemeenschappen waarmee omgang en betrekkingen noodzakelijk zijn. Wij moeten dus vaststellen welke de rechten en plichten zijn van de Kerk ten overstaan van de staten. Wij moeten daarbij uitgaan van het wezen der Kerk. Een ander uitgangspunt is er niet. Zo denken tenminste de modernisten.
De Kerk heeft niet alleen binnen haar muren huisgenoten waarmee zij gemeenschappelijk moet leven in vriendschap. Buiten de Kerk zijn ook nog mensen. Niet de Kerk alleen bewoont de wereld: er zijn ook medebewoners in de vorm van andere gemeenschappen waarmee omgang en betrekkingen noodzakelijk zijn. Wij moeten dus vaststellen welke de rechten en plichten zijn van de Kerk ten overstaan van de staten. Wij moeten daarbij uitgaan van het wezen der Kerk. Een ander uitgangspunt is er niet. Zo denken tenminste de modernisten.
Referenties naar alinea 44: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
45
Zij maken hier weer duidelijk gebruik van de regels die voor de wetenschap en het geloof worden gehanteerd. Daar ging het over het voorwerp van beide; hier echter over de doelstellingen. Zoals we omwille van het voorwerp geloof en wetenschap als losstaande van elkaar gezien hebben: zo staan ook Kerk en staat los van elkaar wegens de doelstellingen die zij nastreven. De staat streeft naar een tijdelijk, de Kerk naar een geestelijk doel. Vroeger was het tijdelijke ondergeschikt aan het geestelijke. Bij gemengde vraagstukken trad de Kerk op als meesteres en koningin omdat werd aangenomen dat zij rechtstreeks door God was ingesteld, de bewerker van de bovennatuurlijke orde. In onze tijd wordt dat echter door wijsgeren en historici afgewezen. Kerk en staat moeten dus van elkaar gescheiden worden, zoals de katholiek van de staatsburger. Daarom heeft ieder katholiek, omdat hij ook staatsburger is, het recht en de plicht om het welzijn van de staat te bevorderen, eventueel met afwijzing van het kerkelijk gezag, van de wensen van dit gezag, van raadgevingen en voorschriften, zelfs met minachting van berispingen. Onder welk voorwendsel dan ook aan een staatsburger een gedragslijn te willen voorschrijven is kerkelijk machtsmisbruik, waartegen men zo sterk mogelijk dient op te treden.
Dit alles, eerbiedwaardige Broeders, vloeit uit dezelfde opvattingen voort, welke onze voorganger, Pius VI, in de Apostolische Constitutie "Auctorem fidei - Errores Synodi Pisoriensis[808]" plechtig veroordeeld heeft. Stelling 2: "De stelling die zegt, dat God aan de Kerk de macht gegeven heeft om ze mee te delen aan de herders, die daarvan de bedienaren zijn voor het heil van de zielen, aldus verstaan, dat de kerkelijke heiligings- en bestuursmacht door de herders aan de gemeenschap van de gelovigen ontleend wordt, is ketters." Stelling 3: "De andere, die beweert, dat de Paus van Rome het hoofd van de bediening is, zo uitgelegd, dat de Paus van Rome niet in de persoon van de H. Petrus van Christus, maar van de Kerk zijn macht tot uitoefening van de bediening ontvangt, een macht, die hij als opvolger van Petrus, waarachtig stedehouder van Christus en hoofd van de gehele Kerk over de ganse wereld bezit, is ketters." Denz. 1502-1503/2602-2603[[808|2-3]]
Dit alles, eerbiedwaardige Broeders, vloeit uit dezelfde opvattingen voort, welke onze voorganger, Pius VI, in de Apostolische Constitutie "Auctorem fidei - Errores Synodi Pisoriensis[808]" plechtig veroordeeld heeft. Stelling 2: "De stelling die zegt, dat God aan de Kerk de macht gegeven heeft om ze mee te delen aan de herders, die daarvan de bedienaren zijn voor het heil van de zielen, aldus verstaan, dat de kerkelijke heiligings- en bestuursmacht door de herders aan de gemeenschap van de gelovigen ontleend wordt, is ketters." Stelling 3: "De andere, die beweert, dat de Paus van Rome het hoofd van de bediening is, zo uitgelegd, dat de Paus van Rome niet in de persoon van de H. Petrus van Christus, maar van de Kerk zijn macht tot uitoefening van de bediening ontvangt, een macht, die hij als opvolger van Petrus, waarachtig stedehouder van Christus en hoofd van de gehele Kerk over de ganse wereld bezit, is ketters." Denz. 1502-1503/2602-2603[[808|2-3]]
Referenties naar alinea 45: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
46
Het kerkelijk bestuursgezag
Voor de modernistische richting is het echter niet genoeg Kerk en staat van elkaar te scheiden. Zoals het geloof - naar hun zeggen - wat de verschijnselen aangaat onderworpen moet zijn aan de natuurwetenschap, zo moet ook in goddelijke aangelegenheden de Kerk onderworpen zijn aan de staat. Het is mogelijk dat dit nog niet zo sterk door hen openlijk beweerd wordt, maar krachtens hun redeneringen moeten zij het wel aannemen. Neemt men aan dat alleen de staat in tijdelijke zaken te beslissen heeft, dan moet b.v. de toediening en het ontvangen van de Sacramenten onder de competentie van de staat vallen als de gelovige niet tevreden is met alleen innerlijke godsdienstige akten en deze daarom ook met uiterlijke daden wil tonen. Dit moet dan noodzakelijk tot de staatsbevoegdheid behoren. En waar blijft dan het kerkelijk gezag? Daar dit gezag niet verder gaat dan uiterlijke daden is het in zijn gehele omvang onderworpen aan de staat. Door deze conclusie gedwongen, hebben veel vrijzinnig protestanten elke uiterlijke eredienst, zelfs elke uiterlijke kerkelijke groepering afgewezen. Zij trachten een individuele godsdienst in te voeren.
Als de modernisten niet openlijk zover gaan vragen zij toch dat de Kerk uit eigen beweging toegeeft aan wat zij verlangen en zich aanpast aan de civiele vormen. Dit is hun opvatting van het disciplinaire- of bestuursgezag.
Voor de modernistische richting is het echter niet genoeg Kerk en staat van elkaar te scheiden. Zoals het geloof - naar hun zeggen - wat de verschijnselen aangaat onderworpen moet zijn aan de natuurwetenschap, zo moet ook in goddelijke aangelegenheden de Kerk onderworpen zijn aan de staat. Het is mogelijk dat dit nog niet zo sterk door hen openlijk beweerd wordt, maar krachtens hun redeneringen moeten zij het wel aannemen. Neemt men aan dat alleen de staat in tijdelijke zaken te beslissen heeft, dan moet b.v. de toediening en het ontvangen van de Sacramenten onder de competentie van de staat vallen als de gelovige niet tevreden is met alleen innerlijke godsdienstige akten en deze daarom ook met uiterlijke daden wil tonen. Dit moet dan noodzakelijk tot de staatsbevoegdheid behoren. En waar blijft dan het kerkelijk gezag? Daar dit gezag niet verder gaat dan uiterlijke daden is het in zijn gehele omvang onderworpen aan de staat. Door deze conclusie gedwongen, hebben veel vrijzinnig protestanten elke uiterlijke eredienst, zelfs elke uiterlijke kerkelijke groepering afgewezen. Zij trachten een individuele godsdienst in te voeren.
Als de modernisten niet openlijk zover gaan vragen zij toch dat de Kerk uit eigen beweging toegeeft aan wat zij verlangen en zich aanpast aan de civiele vormen. Dit is hun opvatting van het disciplinaire- of bestuursgezag.
Referenties naar alinea 46: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
47
Het kerkelijk leergezag
Wat zij houden over het leer- en dogmatisch gezag is nog veel erger en verderfelijker. Het leergezag verklaren zij als volgt:
Een godsdienstige gemeenschap kan nooit tot eenheid worden als daar niet het gemeenschappelijk bewustzijn is en niet dezelfde formulering gebruikt wordt. Deze dubbele eenheid vraagt echter een eenheid van denken. Deze moet de formulering vinden en vaststellen welke het beste met de opvattingen van allen overeenstemt. Dit verstandelijk inzicht moet ook voldoende gezag hebben om de eenmaal aangenomen formule op te leggen aan de gemeenschap. Het kerkelijk leergezag is naar modernistische opvatting nu niets anders als de verbinding en - om het zo uit te drukken - de samensmelting van die twee elementen, te weten, het verstand dat de formule opstelt en de macht om deze dwingend te doen aanvaarden. Omdat het leergezag primair dus voortkomt uit het individuele bewustzijn en de openbare taak ten voordele van het bewustzijn van ieder afzonderlijk vervult, moet daaruit wel volgen dat het leergezag afhankelijk is van het individuele bewustzijn en zich dus ook naar democratische vormen te voegen heeft. Als het leergezag nu aan het individuele bewustzijn verbiedt om van eigen drang openlijk te getuigen en aan de kritiek belet het dogma tot noodzakelijke evoluering te brengen, dan doet het leergezag verkeerd en maakt een tiranniek gebruik van zijn macht, die het ontvangen had voor het algemeen belang.
Wat zij houden over het leer- en dogmatisch gezag is nog veel erger en verderfelijker. Het leergezag verklaren zij als volgt:
Een godsdienstige gemeenschap kan nooit tot eenheid worden als daar niet het gemeenschappelijk bewustzijn is en niet dezelfde formulering gebruikt wordt. Deze dubbele eenheid vraagt echter een eenheid van denken. Deze moet de formulering vinden en vaststellen welke het beste met de opvattingen van allen overeenstemt. Dit verstandelijk inzicht moet ook voldoende gezag hebben om de eenmaal aangenomen formule op te leggen aan de gemeenschap. Het kerkelijk leergezag is naar modernistische opvatting nu niets anders als de verbinding en - om het zo uit te drukken - de samensmelting van die twee elementen, te weten, het verstand dat de formule opstelt en de macht om deze dwingend te doen aanvaarden. Omdat het leergezag primair dus voortkomt uit het individuele bewustzijn en de openbare taak ten voordele van het bewustzijn van ieder afzonderlijk vervult, moet daaruit wel volgen dat het leergezag afhankelijk is van het individuele bewustzijn en zich dus ook naar democratische vormen te voegen heeft. Als het leergezag nu aan het individuele bewustzijn verbiedt om van eigen drang openlijk te getuigen en aan de kritiek belet het dogma tot noodzakelijke evoluering te brengen, dan doet het leergezag verkeerd en maakt een tiranniek gebruik van zijn macht, die het ontvangen had voor het algemeen belang.
Referenties naar alinea 47: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
48
Bij het gebruik van die macht moet ook grote gematigdheid in acht worden genomen. Het grenst aan dwingelandij het geschrift van een auteur buiten diens weten zonder verklaring of bespreking met hem toe te laten, te veroordelen en te verbieden (aldus de modernisten). Hier moet men (volgens hen) dus zoeken naar een middenweg om de rechten van het gezag en ook de vrijheid te waarborgen. Een katholiek moet intussen zo handelen dat hij in het openbaar het gezag eerbiedigt zonder echter zijn eigen zienswijze te moeten prijsgeven.
In het algemeen schrijven zij aan de Kerk voor: Aangezien het doel van het kerkelijk gezag uitsluitend geestelijk is, moet het alle uiterlijk vertoon van praal en pronk afleggen, waardoor het zijn zelfverheerlijking dient. Zij vergeten hier echter dat de religie, al heeft deze allereerst betrekking op het heil der zielen, toch niet heel en al in de ziel besloten blijft en dat de eer welke aan het kerkelijk gezag bewezen wordt, uiteindelijk alleen toekomt en bewezen wordt aan Christus, die dit gezag heeft ingesteld.
In het algemeen schrijven zij aan de Kerk voor: Aangezien het doel van het kerkelijk gezag uitsluitend geestelijk is, moet het alle uiterlijk vertoon van praal en pronk afleggen, waardoor het zijn zelfverheerlijking dient. Zij vergeten hier echter dat de religie, al heeft deze allereerst betrekking op het heil der zielen, toch niet heel en al in de ziel besloten blijft en dat de eer welke aan het kerkelijk gezag bewezen wordt, uiteindelijk alleen toekomt en bewezen wordt aan Christus, die dit gezag heeft ingesteld.
Referenties naar alinea 48: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De ontwikkeling
- Het beginsel en zijn toepassingen
49
Om dit onderwerp over het geloof en wat daaruit voortvloeit te besluiten, moeten Wij, eerbiedwaardige Broeders, nog nagaan welke verklaring de modernisten hieromtrent brengen.
Hun algemeen beginsel in deze is: In een levende godsdienst is niets onveranderlijk en deze moet daarom veranderlijk zijn. Als men hiervan uitgaat komt men tot wat men wel het hoofdpunt van heel hun stelsel kan beschouwen: "De evolutie". Dogma, Kerk, eredienst, heilige boeken, ja ook het geloof, dat alles is onderworpen aan de wet der evolutie, tenzij men aanneemt dat alles in een staat van ontbinding verkeert. Dat kan niet verwonderlijk schijnen als men voor ogen houdt wat de modernisten over al deze dingen beweren.
Hun algemeen beginsel in deze is: In een levende godsdienst is niets onveranderlijk en deze moet daarom veranderlijk zijn. Als men hiervan uitgaat komt men tot wat men wel het hoofdpunt van heel hun stelsel kan beschouwen: "De evolutie". Dogma, Kerk, eredienst, heilige boeken, ja ook het geloof, dat alles is onderworpen aan de wet der evolutie, tenzij men aanneemt dat alles in een staat van ontbinding verkeert. Dat kan niet verwonderlijk schijnen als men voor ogen houdt wat de modernisten over al deze dingen beweren.
Referenties naar alinea 49: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
50
Aangenomen dat de wet der evolutie juist is, dan geven de modernisten het verloop van deze evolutie als volgt weer; vooreerst wat het geloof betreft. Volgens hun leer was het geloof aanvankelijk grof van vorm. Het was gemeenschappelijk aan alle mensen daar deze geloofsvorm ontsproot aan de menselijke natuur en aan het leven zelf. Met de levensontwikkeling kwam de vooruitgang. Dit gebeurde niet door bijvoegsels die van buiten gekomen zouden zijn, maar doordat het godsdienstig aanvoelen sterker naar voren kwam in het bewustzijn. Deze evolutie voltrok zich op tweevoudige wijze: Negatief, door uitsluiting van alle vreemde elementen, zoals verwantschap en stamgebruiken. Verder positief: De grotere verstandelijke ontwikkeling en cultuur gaven aan het godsbegrip een bredere inhoud en brachten meer licht in het godsdienstig aanvoelen dat hierdoor meer verfijnd werd.
Met de evolutie van het geloof ging het niet anders als met de hierboven beschreven oorsprong van het geloof. Hierbij doet zich echter ook de invloed gelden van buitengewone mensen, die wij profeten noemen en waarvan Christus de grootste was. Hun leven had iets geheimzinnigs en het geloof schreef dit toe aan goddelijke inwerking. Vervolgens deed men tot dusver onbekende ervaringen op die aangepast waren aan de eigentijdse behoeften.
Met de evolutie van het geloof ging het niet anders als met de hierboven beschreven oorsprong van het geloof. Hierbij doet zich echter ook de invloed gelden van buitengewone mensen, die wij profeten noemen en waarvan Christus de grootste was. Hun leven had iets geheimzinnigs en het geloof schreef dit toe aan goddelijke inwerking. Vervolgens deed men tot dusver onbekende ervaringen op die aangepast waren aan de eigentijdse behoeften.
Referenties naar alinea 50: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
51
De evolutie van het dogma moet men toeschrijven aan door het geloof te overwinnen tegenstand: vijanden moesten worden verslagen; tegenspraak moest worden weerlegd. Hieraan is nog toe te voegen een onaflaatbaar streven om steeds dieper door te dringen in de mysteries van het geloof. Andere voorbeelden achterwege latend beperken we ons tot één feit: Christus. Het bepaald goddelijke dat het geloof in Hem zag groeide geleidelijk meer en meer aan totdat Hij uiteindelijk voor God zelf werd gehouden.
Referenties naar alinea 51: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
52
De evolutie van de eredienst is vooral het gevolg van de noodzaak zich aan te passen aan de gewoonten en overleveringen der volkeren. Ook deed zich hier de behoefte gelden om voordeel te halen uit de waarde welke bepaalde daden krijgen als zij tot gewoonte geworden zijn.
Voor de evolutie der Kerk moet men de oorzaak uiteindelijk zoeken in de noodzaak zich aan te passen aan historische omstandigheden en de gegeven vormen van het burgerlijk bestuur. Aldus spreken zij over bepaalde punten.
Alvorens verder te gaan moeten Wij met nadruk wijzen op hun zogenaamde leer der "noodwendigheden of behoeften". Bij alles wat Wij besproken hebben is deze leer als de grondslag en basis en zulks ook van de merkwaardige methode, die door hen de geschiedkundige methode genoemd wordt.
Voor de evolutie der Kerk moet men de oorzaak uiteindelijk zoeken in de noodzaak zich aan te passen aan historische omstandigheden en de gegeven vormen van het burgerlijk bestuur. Aldus spreken zij over bepaalde punten.
Alvorens verder te gaan moeten Wij met nadruk wijzen op hun zogenaamde leer der "noodwendigheden of behoeften". Bij alles wat Wij besproken hebben is deze leer als de grondslag en basis en zulks ook van de merkwaardige methode, die door hen de geschiedkundige methode genoemd wordt.
Referenties naar alinea 52: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De oorzaken van de ontwikkeling
53
Om nog eens stil te staan bij de evolutieleer, moet opgemerkt worden dat, ofschoon behoeften of noodzaak stuwen naar evolutie, deze niettemin toch gemakkelijk de perken der overlevering te buiten kunnen gaan als alleen deze stuwende drang aanwezig is, waardoor de evolutie zou kunnen worden afgebogen van haar levensbeginsel en veeleer de ondergang tegemoet zou gaan dan de ontwikkeling dienen. Om nu de opvatting der modernisten weer te geven moeten we de ontwikkeling van de strijd tussen twee machten verklaren: de ene macht is progressief, de andere conservatief. De conservatieve kracht in de Kerk leeft uit de traditie. Zij wordt gehanteerd door het kerkelijk gezag. Dit geschiedt "de jure" en "de facto" (rechtens en feitelijk). Dit gebeurt "rechtens" omdat het in de lijn ligt van een gezag om het overgeleverde te beschermen. "In feite" gebeurt dit omdat het gezag buiten de levenswisselvalligheden staat en de prikkels van de vooruitgang (evolutie) niet of nauwelijks voelt. De progressieve kracht beantwoordt echter aan de meest innerlijke behoeften. Zij ligt verborgen en is werkzaam in het bewustzijn van de enkelingen, speciaal bij hen die het meest met het leven in contact staan.
Ziedaar, eebiedwaardige Broeders, deze allerverderfelijkste leer, die, zoals we gezien hebben, de kop opsteekt. Zij stelt de leken in de Kerk als de elementen van vooruitgang voor. Een zeker samenspannen en bondgenootschap van deze twee krachten, van conservatieven en progressieven, het gezag namelijk, en het bewustzijn der enkelingen of van sommigen, werkt in op het bewustzijn van de meerderheid. Dit werkt dan weer aanstekelijk op de gezagsdragers. Dezen worden dan tot een compromis gedwongen waaraan zij zich moeten houden.
Ziedaar, eebiedwaardige Broeders, deze allerverderfelijkste leer, die, zoals we gezien hebben, de kop opsteekt. Zij stelt de leken in de Kerk als de elementen van vooruitgang voor. Een zeker samenspannen en bondgenootschap van deze twee krachten, van conservatieven en progressieven, het gezag namelijk, en het bewustzijn der enkelingen of van sommigen, werkt in op het bewustzijn van de meerderheid. Dit werkt dan weer aanstekelijk op de gezagsdragers. Dezen worden dan tot een compromis gedwongen waaraan zij zich moeten houden.
Referenties naar alinea 53: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De houding van de modernisten verklaard
54
Hieruit valt gemakkelijk op te maken waarom de modernisten zo verbaasd zijn als zij een berisping ontvangen en gestraft worden. Wat hun verweten wordt beschouwen zij zelf als een heilige te vervullen opdracht. Niemand kent immers beter dan zij de behoeften van het bewustzijn, omdat zij daarmee inniger te maken hebben dan het kerkelijk gezag. Al die behoeften liggen immers als het ware bij hen opgestapeld. Daarom eisen zij het recht op om daarover openlijk te kunnen spreken en schrijven. Laat het gezag dan maar straffen als zij menen te moeten handelen, zij worden gesteund door de gedachte dat zij hun plicht vervullen. Door innerlijke overtuiging weten zij geen blaam maar lof te verdienen. Zij weten heel goed dat vooruitgang zonder strijd niet mogelijk is en dat in een strijd ook slachtoffers vallen. Zij moeten dan maar de slachtoffers zijn zoals de profeten en Christus dat geweest zijn. Tegen de overheid hebben zij dan ook geen rancune of wrok wegens de ondervonden slechte behandeling. De overheid meent immers te moeten doen wat zij doet. Zij klagen alleen dat men niet naar hen luisteren wil. Want daardoor wordt de vooruitgang der geesten vertraagd. Doch het uur zal komen dat men een einde aan het dralen zal maken. Dat staat vast. De wetten der evolutie kunnen wel worden gehinderd, doch het is absoluut onmogelijk ze definitief te stoppen. Zij gaan dus verder op de ingeslagen weg, ondanks berisping of veroordeling, terwijl zij hun ongelofelijke vermetelheid verbergen onder de dekmantel van geveinsde onderwerping. Zij buigen aldus in schijn het hoofd, doch gaan onvervaard met inspanning van alle krachten door met wat zij begonnen zijn. Zij handelen zo uit wel overwogen tactiek. Vooreerst omdat zij houden dat het gezag niet omver geworpen, doch geprikkeld moet worden en verder ook omdat zij in de Kerk willen blijven om van binnen uit het collectief bewustzijn geleidelijk aan om te buigen.
Met deze bewering geven zij zonder het op te merken toe, dat het collectief bewustzijn anders is dan het hunne en zij dus allerminst het recht hebben zich als vertolkers daarvan aan te dienen.
Met deze bewering geven zij zonder het op te merken toe, dat het collectief bewustzijn anders is dan het hunne en zij dus allerminst het recht hebben zich als vertolkers daarvan aan te dienen.
Referenties naar alinea 54: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Hun opvattingen zijn reeds veroordeeld
55
Zo kan dan, eerbiedwaardige Broeders, op gezag van de modernisten, in de Kerk niets standvastig en onveranderlijk zijn. In deze leer hebben zij hun voorgangers gehad. Het zijn degenen waarover Paus Pius IX reeds schreef: "Deze vijanden van de goddelijke openbaring, die de hoogste lof hebben voor de menselijke vooruitgang, willen die ook vermetel en met heiligschennende durf invoeren in de katholieke godsdienst, alsof deze niet het werk was van God, doch van mensen of een wijsgerig bedenksel, dat op menselijke wijze tot ontwikkeling kon komen". Qui pluribus, (3)[[1023|(3)]]
Referenties naar alinea 55: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
56
Vooral wat de openbaring en het dogma betreft brengt de leer der modernisten hier niets nieuws. Het is hetzelfde wat wij door Pius IX in de Syllabus Errorum[816] reeds veroordeeld vinden in de woorden:
"De goddelijke openbaring is onvolmaakt en derhalve voortdurend en onbepaald onderworpen aan de vooruitgang die parallel loopt met de vooruitgang van de menselijke rede". Syllabus Errorum, 5[[816|5]]
Op plechtige wijze geschiedde dit op het Eerste Vaticaans Concilie met de woorden: "De geloofsleer welke God heeft geopenbaard wordt niet voorgehouden als een wijsgerige vinding door menselijk vernuft te vervolmaken, maar als een goddelijke schat van Christus aan Zijn Bruid, die deze getrouw moet bewaren en onfeilbaar verklaren. Vandaar dat die betekenis van de heilige dogma's voor altijd behouden moet blijven welke onze Moeder de heilige Kerk eenmaal heeft vastgesteld; nooit mag, onder voorwendsel of naam van beter inzicht, van deze betekenis worden afgeweken". Dei Filius, 22[[115|22]]
Hierdoor wordt allerminst afbreuk gedaan aan het werk van het verstand, ook niet wat het geloof betreft. Het menselijk verstand wordt hierdoor niet gehinderd, doch veeleer gesteund en veilig verder geholpen. Daarom vervolgt het Vaticaans Concilie dan ook: "Moge daarom het inzicht, de wetenschap, de wijsheid tot grote bloei komen en een machtig hulpmiddel zijn voor ieder afzonderlijk en voor allen, zowel voor de enkeling als voor heel de Kerk van alle tijden en opeenvolgende eeuwen, naar hun eigen aard, doch binnen hetzelfde dogma, in dezelfde betekenis en in dezelfde opvatting". Dei Filius, 22[[115|22]]
"De goddelijke openbaring is onvolmaakt en derhalve voortdurend en onbepaald onderworpen aan de vooruitgang die parallel loopt met de vooruitgang van de menselijke rede". Syllabus Errorum, 5[[816|5]]
Op plechtige wijze geschiedde dit op het Eerste Vaticaans Concilie met de woorden: "De geloofsleer welke God heeft geopenbaard wordt niet voorgehouden als een wijsgerige vinding door menselijk vernuft te vervolmaken, maar als een goddelijke schat van Christus aan Zijn Bruid, die deze getrouw moet bewaren en onfeilbaar verklaren. Vandaar dat die betekenis van de heilige dogma's voor altijd behouden moet blijven welke onze Moeder de heilige Kerk eenmaal heeft vastgesteld; nooit mag, onder voorwendsel of naam van beter inzicht, van deze betekenis worden afgeweken". Dei Filius, 22[[115|22]]
Hierdoor wordt allerminst afbreuk gedaan aan het werk van het verstand, ook niet wat het geloof betreft. Het menselijk verstand wordt hierdoor niet gehinderd, doch veeleer gesteund en veilig verder geholpen. Daarom vervolgt het Vaticaans Concilie dan ook: "Moge daarom het inzicht, de wetenschap, de wijsheid tot grote bloei komen en een machtig hulpmiddel zijn voor ieder afzonderlijk en voor allen, zowel voor de enkeling als voor heel de Kerk van alle tijden en opeenvolgende eeuwen, naar hun eigen aard, doch binnen hetzelfde dogma, in dezelfde betekenis en in dezelfde opvatting". Dei Filius, 22[[115|22]]
Referenties naar alinea 56: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Het modernisme in de beoefening van geschiedenis en kritiek
57
Nadat wij nu in de aanhangers van het modernisme de wijsgeer, de gelovige, de theoloog bestudeerd hebben, rest nog om in hen de historicus, de criticus, de apologeet, de hervormer te zien.
Sommige modernisten die als historicus werkzaam zijn schijnen erg bezorgd te zijn om voor filosoof te worden aangezien. Naar hun zeggen hebben zij geen verstand van filosofie. Dit is wel buitengewoon sluw bedacht. Bij niemand mag de mening opkomen dat zij besmet zouden zijn met wijsgerige vooroordelen en dat zij daarom, naar hun zeggen, niet volkomen objectief zouden zijn. Niettemin is hun geschiedschrijving of kritiek helemaal in wijsgerige termen vervat. Wat zij beweren is duidelijk afgeleid uit hun wijsgerige beginselen. Voor een oplettend toeschouwer is dit duidelijk.
Sommige modernisten die als historicus werkzaam zijn schijnen erg bezorgd te zijn om voor filosoof te worden aangezien. Naar hun zeggen hebben zij geen verstand van filosofie. Dit is wel buitengewoon sluw bedacht. Bij niemand mag de mening opkomen dat zij besmet zouden zijn met wijsgerige vooroordelen en dat zij daarom, naar hun zeggen, niet volkomen objectief zouden zijn. Niettemin is hun geschiedschrijving of kritiek helemaal in wijsgerige termen vervat. Wat zij beweren is duidelijk afgeleid uit hun wijsgerige beginselen. Voor een oplettend toeschouwer is dit duidelijk.
Referenties naar alinea 57: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De toepassing van het agnosticisme en aanvullende beginselen daarvan
- In de geschiedenis
58
De drie eerste grondregels van dit soort geschiedschrijvers of critici zijn precies dezelfde beginselen die wij boven hebben aangehaald als zijnde die van hun filosofen: Te weten het "agnosticisme", de theorie van de "omvorming" der dingen door het geloof en ten slotte wat men "vervorming" schijnt te kunnen noemen. Laten wij hier de gevolgtrekkingen daarvan eens wat nader bezien.
Krachtens het agnosticisme is de geschiedenis, zoals de wetenschap, enkel en alleen een zaak van verschijnselen. Derhalve moeten God alsook elke goddelijke tussenkomst in de mens, naar het gebied van het geloof verwezen worden. Daar alleen hoort dit thuis. Als er dus iets voorvalt dat uit een tweevoudig element bestaat, een goddelijk en een menselijk, zoals Christus, de Kerk, de Sacramenten en meer dingen van deze aard, moeten zij zo van elkaar gescheiden en losgemaakt worden, dat het menselijk element aan de geschiedenis wordt overgelaten, het goddelijke aan het geloof. Daar vandaan treffen wij bij de modernisten het onderscheid aan tussen de historische Christus en de Christus van het geloof, de historische Sacramenten en de Sacramenten van het geloof. Zo moet men ook handelen bij andere zaken.
Krachtens het agnosticisme is de geschiedenis, zoals de wetenschap, enkel en alleen een zaak van verschijnselen. Derhalve moeten God alsook elke goddelijke tussenkomst in de mens, naar het gebied van het geloof verwezen worden. Daar alleen hoort dit thuis. Als er dus iets voorvalt dat uit een tweevoudig element bestaat, een goddelijk en een menselijk, zoals Christus, de Kerk, de Sacramenten en meer dingen van deze aard, moeten zij zo van elkaar gescheiden en losgemaakt worden, dat het menselijk element aan de geschiedenis wordt overgelaten, het goddelijke aan het geloof. Daar vandaan treffen wij bij de modernisten het onderscheid aan tussen de historische Christus en de Christus van het geloof, de historische Sacramenten en de Sacramenten van het geloof. Zo moet men ook handelen bij andere zaken.
Referenties naar alinea 58: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
59
Als men dus dit menselijk element apart neemt, wat, zoals wij zagen, de historicus voor zich reserveert, zoals dit element zich uit de historische gegevens doet kennen, dan moet men bedenken dat dit element door het geloof door "omvorming" verheven is boven zijn historische omstandigheden. De door het geloof aangebrachte toevoegsels moeten noodzakelijk verwijderd worden. Zij moeten terug verwezen worden naar het gebied van het geloof en naar de geschiedenis van het geloof. Handelt men dus over Christus dan moet alles verwijderd worden wat boven het menselijke uitgaat. Alles wat zijn natuurlijke conditie als mens te boven gaat, zoals de psychologie dat leert en ook de omstandigheden van plaats en tijd waarin Hij leefde, waarmee zijn situatie verweven was.
Referenties naar alinea 59: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
60
Bovendien moeten volgens het derde wijsgerig beginsel ook die dingen welke binnen het bereik van de geschiedenis liggen als gezeefd worden. Alles moet naar het gebied van het geloof gebracht worden wat volgens hen niet ligt in de lijn van de zogenaamde logica der feiten of wat niet passend geacht wordt bij de persoonlijke aard. Zo zou volgens hen Christus de woorden niet gesproken hebben die het bevattingsvermogen van zijn toehoorders te boven gingen. Daarom worden alle allegorische voorstellingen die men in zijn onderrichtingen aantreft uit zijn werkelijk levensverhaal verwijderd en naar het geloofsgebied verwezen. We zullen misschien vragen waarom deze elementen van elkaar gescheiden worden? Antwoord: Uit de aard van zijn persoon, uit de positie die Hij in de maatschappij inneemt, uit zijn opvoeding, krachtens de samenhang van de gebeurtenissen en de samenloop der omstandigheden. In één woord: als we goed begrijpen, krachtens een norm, die per slot van rekening helemaal subjectief is. Zij trachten de persoon van Christus te doorgronden en als 't ware zelf te beleven: Wat zij nu in zijn omstandigheden zouden gedaan hebben, dat laten zij Christus doen.
Daaruit leiden we af: Zij leren dus a priori, uitgaande van wijsgerige beginselen, die zij niettemin beweren niet te kennen, dat in de ware geschiedenis Christus geen God is en ook niets goddelijks gedaan heeft of gezegd. Als mens heeft Hij niets anders gedaan en gezegd wat zij, zich in die tijdsomstandigheden verplaatsend, Hem veroorloven te doen en te zeggen.
Daaruit leiden we af: Zij leren dus a priori, uitgaande van wijsgerige beginselen, die zij niettemin beweren niet te kennen, dat in de ware geschiedenis Christus geen God is en ook niets goddelijks gedaan heeft of gezegd. Als mens heeft Hij niets anders gedaan en gezegd wat zij, zich in die tijdsomstandigheden verplaatsend, Hem veroorloven te doen en te zeggen.
Referenties naar alinea 60: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- In de kritiek
61
Zoals nu de geschiedenis haar gevolgtrekkingen ontvangt uit de wijsbegeerte, zo haalt de kritiek deze uit de geschiedenis. De uitspraken van de geschiedenis volgend komt de criticus tot twee groepen van gegevens. Wat na de drievoudige geciteerde verminking nog overblijft wordt aan de authentieke geschiedenis overgelaten, het andere aan de geschiedenis van het geloof, ook wel interne geschiedenis genoemd. Want zij maken nauwkeurig onderscheid tussen deze tweevoudige vorm van geschiedenis: van het geloof - en daarop willen Wij goed de aandacht vestigen - en de echte geschiedenis, in zoverre deze reëel is. Vandaar, zoals Wij opmerkten, de tweevoudige Christus: de een is de echte Christus; de andere heeft in werkelijkheid nooit bestaan, maar behoort tot het geloof. De een heeft op een bepaalde plaats en tijd geleefd; de andere wordt alleen gevonden in vrome geloofsoverdenkingen. Dit is b.v. de Christus welke het Evangelie van Johannes ons voorhoudt. Dit Evangelie is, naar hun zeggen, heel en al bespiegeling.
Referenties naar alinea 61: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De toepassing van de vitale immanentie
62
Maar de voogdij van de filosofie over de geschiedenis is hierdoor nog niet compleet. Na de historische gegevens, zoals wij zagen, in twee groepen verdeeld te hebben, is de filosoof weer daar met zijn dogma van de "vitale immanentie". Hij verzekert dat alles wat tot de geschiedenis der Kerk behoort, verklaard moet worden door de "vitale emanatie" (emanatio = uitvloeisel of voortkomst). De oorzaak evenwel of voorwaarde van elke levende voortkomst moet men zoeken in een zekere noodzaak of behoefte. Een feit of gebeurtenis moet men dus zien als de vrucht van een behoefte, en geschiedkundig gezien is het feit later dan de behoefte.
Referenties naar alinea 62: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
63
Wat moet de historicus nu doen? Hij moet de gegevens uit de Schrift of van elders aangebracht onderzoeken. Hij moet dan een lijst opmaken van alle noodzakelijkheden (behoeften) die betrekking hebben op het dogma, de eredienst, de andere in de Kerk aanwezige en elkaar opvolgende elementen. Deze lijst geeft hij aan de criticus. De criticus bekijkt nu de elementen die bestemd zijn voor de geschiedenis van het geloof. Hij rangschikt ze afzonderlijk naar tijd in overeenstemming met de ontvangen lijst. Hij moet daarbij altijd de regel voor ogen houden, dat de noodzaak of behoefte vooraf gaat aan het feit en dat dit feit weer vooraf gaat aan het verhaalde. Nu kan het soms wel voorkomen dat sommige delen van de Bijbel, b.v. de brieven, het feit zelf zijn dat uit noodzaak ontstaan is. Maar wat er ook van zij: de wet blijft van belang, dat de tijd van het ontstaan van een document of gegeven, niet anders mag worden vastgesteld dan vanuit het tijdstip waarop een bepaalde behoefte ontstond in de Kerk.
Referenties naar alinea 63: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De toepassing van het beginsel van de ontwikkeling
64
Bovendien moet onderscheid gemaakt worden tussen het ontstaan van een feit en de verdere ontwikkeling van dat feit. Wat op één dag kan ontstaan komt pas na langere tijd tot ontwikkeling. Daarom moet de criticus de gegevens die hij, zoals reeds gemeld, naar tijd geordend had, opnieuw in twee groepen verdelen. Hij moet de gegevens welke betrekking hebben op het ontstaan van een zaak scheiden van de gegevens die behoren tot de ontwikkeling van die zaak. Daarna moet hij ze weer chronologisch ordenen.
Referenties naar alinea 64: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
65
Nu komt de filosoof weer aan het woord: Hij geeft aan de historicus opdracht zijn studie zo in te richten als de voorschriften en wetten van de evolutie dat willen. Tot dit doel moet de historicus de gegevens opnieuw aan een onderzoek onderwerpen. Hij moet scherp nagaan hoe de situatie en toestand van de Kerk in de verschillende tijdvakken was, haar conservatieve kracht, welke de innerlijke en uiterlijke behoeften waren die haar stuwden naar vooruitgang, de hindernissen die zich voordeden, in één woord: Hij moet alles nagaan wat invloed uitoefende op de mogelijkheid de evolutiewetten te handhaven. Vervolgens schets hij de geschiedenis van de ontwikkeling. De criticus is daarbij behulpzaam en past de overige gegevens in het geheel. Dit alles nu wordt tot eenheid gemaakt: De geschiedenis is geschreven.
Referenties naar alinea 65: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
66
Nu vragen we: Aan wie moet deze geschiedenis worden toegeschreven? Aan de historicus of aan de criticus? Klaarblijkelijk aan geen van beiden, maar aan de filosoof. Alles wordt hier aprioristisch behandeld en wel met een apriorisme dat wemelt van ketterijen. Deze mensen zijn wel te beklagen. De Apostel zegt van hen: "Al hun denken is op niets uitgelopen ... Zij beweerden wijs te zijn maar werden dwazen" (Rom. 1, 21-22)[b:Rom. 1, 21-22]. Zij roepen echter ook verontwaardiging op omdat zij de Kerk verwijten de gegevens zo door elkaar te werpen en te schikken dat ze in haar voordeel spreken. Zij dichten aan de Kerk toe wat hun geweten aan hen zelf met de grootste klaarheid verwijt.
Referenties naar alinea 66: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Hun methode toegepast op de Heilige Schrift
67
Uit deze over tijdvakken verdeelde documenten volgt van zelf dat de heilige Boeken niet aan de auteurs kunnen worden toegeschreven, aan welke dat in feite gedaan wordt. Daarom aarzelen de modernisten niet om steeds te verzekeren dat deze boeken, vooral de Pentateuch en de synoptische Evangeliën, uit een aanvankelijk kort verhaal zijn gegroeid door geleidelijke toevoegsels in de vorm van aanvullende verklaringen van theologische of allegorische aard of simpelweg door verbindingen tussen de verschillende delen. Om het kort en duidelijk te zeggen: Wij moeten een vitale evolutie der heilige boeken aannemen, voortgekomen uit de evolutie van het geloof en daarmee in overeenstemming.
Referenties naar alinea 67: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
68
Zij beweren dat de sporen van deze evolutie zo duidelijk zijn dat men er bijna een geschiedenis van zou kunnen schrijven. Zij doen dat dan ook inderdaad met zoveel overtuiging, dat men zou menen dat zij zelf met eigen ogen de schrijvers bezig gezien hebben bij hun werk van de uitbreiding van de heilige Boeken in de verschillende tijdperken.
Referenties naar alinea 68: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
69
Om dit te bevestigen roepen zij wat wij noemen de "tekstkritiek" ter hulp. Zij trachten duidelijk te maken dat een of ander feit of gezegde niet op de goede plaats staat. Zij gebruiken meer van dergelijke redeneringen. Men zou zeggen dat zij zich een bepaalde trant van verhalen of spreken hebben eigen gemaakt, waaruit zij met grote zekerheid oordelen wat op de goede en wat op de verkeerde plaats staat.
Hoe zij op deze wijze mensen vinden die het begrijpen: Oordele wie kan! Maar wie hen zo met kennis van zaken over de heilige Boeken hoort redeneren, waarin het hun gegeven is zoveel onjuistheden te ontdekken, zal wel denken dat voor hen niemand de heilige Boeken heeft ingezien. Men zou kunnen vergeten dat een groot aantal zeer geleerde exegeten met een veel groter inzicht, geleerdheid en heiligheid dan zij de heilige Boeken op alle mogelijke wijzen hebben bestudeerd. Bij deze uiterst competente geleerden kwam het niet op om misprijzend over een of ander deel van de H.Schrift te oordelen. Integendeel: Naarmate zij dieper inzicht kregen in de Schrift, des te groter dank brachten zij aan God, omdat Hij zich gewaardigd had aldus tot de mensen te spreken. Het is wel spijtig: Die geleerden hadden niet dezelfde hulpmiddelen als de modernisten. Zij hadden geen godloochenende filosofie als lerares en leidsvrouwe en zij stelden zich ook niet zelf aan als norm om te oordelen.
Hoe zij op deze wijze mensen vinden die het begrijpen: Oordele wie kan! Maar wie hen zo met kennis van zaken over de heilige Boeken hoort redeneren, waarin het hun gegeven is zoveel onjuistheden te ontdekken, zal wel denken dat voor hen niemand de heilige Boeken heeft ingezien. Men zou kunnen vergeten dat een groot aantal zeer geleerde exegeten met een veel groter inzicht, geleerdheid en heiligheid dan zij de heilige Boeken op alle mogelijke wijzen hebben bestudeerd. Bij deze uiterst competente geleerden kwam het niet op om misprijzend over een of ander deel van de H.Schrift te oordelen. Integendeel: Naarmate zij dieper inzicht kregen in de Schrift, des te groter dank brachten zij aan God, omdat Hij zich gewaardigd had aldus tot de mensen te spreken. Het is wel spijtig: Die geleerden hadden niet dezelfde hulpmiddelen als de modernisten. Zij hadden geen godloochenende filosofie als lerares en leidsvrouwe en zij stelden zich ook niet zelf aan als norm om te oordelen.
Referenties naar alinea 69: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Het gevaar van de richting
70
Wij menen hiermee duidelijk gemaakt te hebben welke methodiek de modernisten volgen op geschiedkundig gebied. De filosoof gaat voorop, de historicus vangt hem op, daarna leren ze volgens schema wat de tekstkritiek zegt. En daar de tweede oorzaken hun kracht putten uit de gevolgen van de eerste oorzaak is het duidelijk dat een dergelijke kritiek niet zo maar een kritiek is zonder meer. Zij wordt terecht een agnostische immanentistische en evolutionistische kritiek genoemd. En als iemand een dergelijke kritiek onderschrijft en daar gebruik van maakt, geeft hij blijk ook haar dwalingen te volgen en stelt hij zich op tegen de katholieke leer.
Referenties naar alinea 70: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
71
Daarom kan het zeer verwonderlijk schijnen, dat zich ook bij katholieken van onze tijd dit soort kritiek zo sterk doet gelden. Hiervoor bestaat een dubbele oorzaak; daar is vooreerst de nauwe band tussen historici en critici. Hier wordt niet gelet op nationale en godsdienstige verschillen. Vervolgens hebben wij te doen met een verregaande aanmatiging. Als iemand naar hun leer handelt wordt hij door de overigen hoog geprezen en wordt hij gehouden voor een bevorderaar van de wetenschap. Maar als iemand zijn bezorgdheid over dat nieuwe laat blijken, wordt hij in gesloten gelederen aangevallen. En als iemand die leer durft te ontkennen wordt hij van onwetendheid beschuldigd. Maar een voorstander wordt uitermate geprezen. Daar vandaan laten velen zich afschrikken, die als zij de zaak eens wat nader onderzochten, zich zouden distantiëren. Uit deze overweldigende arrogantie der dwaalleraren en de niet-nadenkende aanhang van oppervlakkige lieden ontstaat een zekere bedorven atmosfeer die alles doordringt en de besmetting verspreidt. Gaan we nu echter over tot de apologetiek
Referenties naar alinea 71: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De modernistische apologetiek
- Haar afhankelijkheid van de modernistische wijsbegeerte
72
Ook de apologeet is bij de modernisten op tweevoudige wijze afhankelijk van de filosoof. Vooreerst indirect: Hij ontleent zijn stof aan de historicus, waarvan, zoals wij gezien hebben, de filosoof de richtlijnen bepaalde. Direct: Hier bestaat afhankelijkheid daarin dat de apologeet van de filosoof diens dogma's en uitspraken ontvangt. Daarom is in de modernistische school de stelling van kracht: de nieuwe apologie moet de godsdienstige controversen oplossen door historisch en psychologisch onderzoek. Derhalve beginnen de modernistische apologeten hun werk met een waarschuwing aan de rationalisten: Zij verdedigen de godsdienst niet met een beroep op de Schriftuur, ook niet door argumenten te ontlenen aan de gebruikelijke kerkhistorische stukken die in de oude trant geschreven zijn, doch overeenkomstig de "ware" geschiedenis en volgens de moderne richtlijnen, naar de moderne methode opgesteld. Zij doen dat niet omdat zij zich naar hun tegenstander willen richten, maar omdat zij overtuigd zijn dat deze geschiedenis alleen de waarheid weergeeft. Bij het schrijven van wat zij betogen zijn zij zich van hun eerlijkheid bewust. Bij de rationalisten zijn zij bekend. Onder hun vaandel strijdend hebben zij hun sporen verdiend en oogsten hun lof. Een waar katholiek zou die lof afwijzen, maar zij achten zich daarmee gelukkig en stellen hem tegenover de berispingen van de Kerk.
Referenties naar alinea 72: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Haar methodes
73
Laten we eens zien hoe iemand van hen de apologetiek samenstelt. Het doel wat hij zich voorstelt te bereiken is dit: Een mens die nog zonder geloof is moet ertoe gebracht worden om dit geloof te verkrijgen uit de ervaring van de katholieke godsdienst. Deze godsdienst is, naar zij leren, het enige fundament voor het geloof. Om daartoe te komen ligt een dubbele weg open: een objectieve en een subjectieve.
Referenties naar alinea 73: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De objectieve methode
74
Wat wordt aangetoond
De objectieve is afkomstig van het agnosticisme. Hier tracht men duidelijk te maken dat in een godsdienst, speciaal de katholieke, een vitale kracht aanwezig is die de psycholoog en de historicus van goede wil tot de overtuiging brengt dat het niet anders kan of er moet in de geschiedenis iets verborgen liggen dat onbekend is. Om dit aan te tonen is het noodzakelijk in te zien dat de huidige katholieke godsdienst precies dezelfde is welke Christus gesticht heeft.
Zij is evenwel niets anders dan de geleidelijke ontwikkeling van de oorspronkelijke kiem welke Christus gelegd heeft. Men moet dus eerst vaststellen hoedanig deze kiem was. Zij willen dat in de volgende termen doen: Christus heeft de komst van het Rijk Gods aangekondigd. Dit Rijk zou spoedig komen. Hij zou daarvan de Messias zijn, nl. de stichter en inrichter door God daartoe aangesteld. Daarna moet uiteengezet worden hoe deze kiem, altijd innerlijk (immanens) en blijvend (permanens) bij de katholieke godsdienst aanwezig is, zich geleidelijk in de loop der geschiedenis ontwikkeld heeft en aangepast werd aan de veranderende omstandigheden, waaruit hij met vitale kracht opnam wat nuttig was voor de doctrinaire, de cultische en de kerkelijke vormen. Als zich moeilijkheden voordeden konden deze worden uit de weg geruimd, tegenstanders werden uitgeschakeld. De godsdienst hield zich staande bij alle tegenwerking en vervolging. Bij het opruimen van al deze hindernissen, te weten: tegenstanders, vervolging, strijd, bleven het leven en de vruchtbaarheid der Kerk bestaan terwijl daarbij de evolutiewet en het verloop der geschiedenis onaangetast bleven. Dit alles kan toch niet voldoende duidelijk zijn door een geschiedkundige verklaring alleen. Een "onbekende" factor moet aanwezig zijn. Hij dient zichzelf aan.
Aldus deze apologeten. Bij deze redenering zien zij een kapitaal punt over het hoofd: De ontwikkeling van de aanvankelijke kiem wordt uitsluitend verklaard met het apriorisme van de agnostische en evolutionistische filosofie. De kiem zelf beschrijven zij naar willekeur, zoals het in hun stelsel van pas komt.
De objectieve is afkomstig van het agnosticisme. Hier tracht men duidelijk te maken dat in een godsdienst, speciaal de katholieke, een vitale kracht aanwezig is die de psycholoog en de historicus van goede wil tot de overtuiging brengt dat het niet anders kan of er moet in de geschiedenis iets verborgen liggen dat onbekend is. Om dit aan te tonen is het noodzakelijk in te zien dat de huidige katholieke godsdienst precies dezelfde is welke Christus gesticht heeft.
Zij is evenwel niets anders dan de geleidelijke ontwikkeling van de oorspronkelijke kiem welke Christus gelegd heeft. Men moet dus eerst vaststellen hoedanig deze kiem was. Zij willen dat in de volgende termen doen: Christus heeft de komst van het Rijk Gods aangekondigd. Dit Rijk zou spoedig komen. Hij zou daarvan de Messias zijn, nl. de stichter en inrichter door God daartoe aangesteld. Daarna moet uiteengezet worden hoe deze kiem, altijd innerlijk (immanens) en blijvend (permanens) bij de katholieke godsdienst aanwezig is, zich geleidelijk in de loop der geschiedenis ontwikkeld heeft en aangepast werd aan de veranderende omstandigheden, waaruit hij met vitale kracht opnam wat nuttig was voor de doctrinaire, de cultische en de kerkelijke vormen. Als zich moeilijkheden voordeden konden deze worden uit de weg geruimd, tegenstanders werden uitgeschakeld. De godsdienst hield zich staande bij alle tegenwerking en vervolging. Bij het opruimen van al deze hindernissen, te weten: tegenstanders, vervolging, strijd, bleven het leven en de vruchtbaarheid der Kerk bestaan terwijl daarbij de evolutiewet en het verloop der geschiedenis onaangetast bleven. Dit alles kan toch niet voldoende duidelijk zijn door een geschiedkundige verklaring alleen. Een "onbekende" factor moet aanwezig zijn. Hij dient zichzelf aan.
Aldus deze apologeten. Bij deze redenering zien zij een kapitaal punt over het hoofd: De ontwikkeling van de aanvankelijke kiem wordt uitsluitend verklaard met het apriorisme van de agnostische en evolutionistische filosofie. De kiem zelf beschrijven zij naar willekeur, zoals het in hun stelsel van pas komt.
Referenties naar alinea 74: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
75
Wat wordt toegegeven aan de rationalistische kritiek op de leer van de Kerk en op de Heilige Schrift
Terwijl de nieuwe apologeten met de aangehaalde argumenten het katholieke trachten aanvaardbaar en overtuigend te maken, geven zij grif toe, dat daarin veel te vinden is wat aanstoot geeft. Met niet verborgen genoegen zeggen zij openlijk dat in dogmatische stellingen dwalingen en tegenspraken voorkomen. Zij voegen daar echter aan toe, dat hiervoor niet alleen verontschuldigingen aan te voeren zijn, maar -wat toch wel erg vreemd is - dat deze toch terecht en wettig zijn uitgesproken. Zo staan er volgens hen ook in de heilige boeken nogal veel wetenschappelijke en historische dwalingen. Maar, zeggen zij, in die boeken gaat het ook niet over wetenschappelijke en historische vraagstukken, doch alleen over godsdienst en zeden. De wetenschap en geschiedenis zijn daar alleen maar een soort kleed, waarin de godsdienstige en zedelijke vraagstukken gehuld zijn. Zo kunnen zij gemakkelijker ingang vinden. Als een volmaaktere wetenschap of geschiedenis aanwezig was, zou het volk er niets van begrijpen en zouden deze wetenschap en geschiedenis veeleer tot nadeel dan tot voordeel strekken. Daar voegen zij nog aan toe dat de heilige boeken, van nature godsdienstig, ook noodzakelijk levend zijn. Doch aan dit leven komt een eigen waarheid en logica toe die anders is dan de waarheid en de logica van het verstand. De waarheid en de logica van het leven behoren tot een heel andere orde: een waarheid van vergelijking en verhouding - zo zeggen zij het - met het levensmilieu en het levensdoel. Tenslotte gaan zij zover dat zij zonder enige restrictie beweren dat alles wat uit het leven verklaard wordt waar is en ook rechtmatig.
Terwijl de nieuwe apologeten met de aangehaalde argumenten het katholieke trachten aanvaardbaar en overtuigend te maken, geven zij grif toe, dat daarin veel te vinden is wat aanstoot geeft. Met niet verborgen genoegen zeggen zij openlijk dat in dogmatische stellingen dwalingen en tegenspraken voorkomen. Zij voegen daar echter aan toe, dat hiervoor niet alleen verontschuldigingen aan te voeren zijn, maar -wat toch wel erg vreemd is - dat deze toch terecht en wettig zijn uitgesproken. Zo staan er volgens hen ook in de heilige boeken nogal veel wetenschappelijke en historische dwalingen. Maar, zeggen zij, in die boeken gaat het ook niet over wetenschappelijke en historische vraagstukken, doch alleen over godsdienst en zeden. De wetenschap en geschiedenis zijn daar alleen maar een soort kleed, waarin de godsdienstige en zedelijke vraagstukken gehuld zijn. Zo kunnen zij gemakkelijker ingang vinden. Als een volmaaktere wetenschap of geschiedenis aanwezig was, zou het volk er niets van begrijpen en zouden deze wetenschap en geschiedenis veeleer tot nadeel dan tot voordeel strekken. Daar voegen zij nog aan toe dat de heilige boeken, van nature godsdienstig, ook noodzakelijk levend zijn. Doch aan dit leven komt een eigen waarheid en logica toe die anders is dan de waarheid en de logica van het verstand. De waarheid en de logica van het leven behoren tot een heel andere orde: een waarheid van vergelijking en verhouding - zo zeggen zij het - met het levensmilieu en het levensdoel. Tenslotte gaan zij zover dat zij zonder enige restrictie beweren dat alles wat uit het leven verklaard wordt waar is en ook rechtmatig.
Referenties naar alinea 75: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
76
Wij echter, eerbiedwaardige Broeders, voor wie de waarheid één en enig is en die de heilige boeken beschouwen als onder "inspiratie van de heilige Geest geschreven en God tot auteur hebben" Dei Filius, 7[[115|7]], Wij verklaren eveneens dat zij God een leugen om nut of bestwil toeschrijven. Wij halen hier de woorden van Sint Augustinus aan: "Als men bij het allerhoogste gezag slechts één leugen om bestwil aanneemt, dan blijft geen enkel fragment van die boeken over dat niet valt onder die allerverderfelijkste regel, volgens welke men een bepaald doel of plan van de auteur aan kan nemen, als een passage handelt over een moeilijk te volbrengen zaak of moeilijk te aanvaarden geloofspunt". 28; Migne, Tome 33[[880]] Dezelfde Kerkvader voegt daar aan toe: "Van deze lieden zal ieder geloven (uit de H.Schrift) wat hij wil en wat hij niet wil zal hij ook niet geloven".
Referenties naar alinea 76: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
77
Doch de modernistische apologeten gaan vrolijk hun gang. Zij geven bovendien toe dat in de H.Schrift redeneringen voorkomen om een of ander leerstuk te bewijzen die geen enkel fundament hebben, zoals bv. redeneringen die steunen op profetische voorspellingen. Maar ook dat verdedigen zij als kunstmatige oratorische vormen van de prediking die door het leven gerechtvaardigd worden. Wat wil men eigenlijk nog meer? Ook veroorloven zij aan Christus zelf, en zij zeggen ook dat het zo is, dat Hij het bij zijn uitspraak over de tijd van de komst van het Rijk Gods heel duidelijk mis gehad heeft. Naar hun zeggen moet dat niet zo verwonderlijk schijnen, want ook Christus was gebonden door de wetten van het leven!
Referenties naar alinea 77: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
78
Wat blijft er na dit alles nog over van de leerstellingen der Kerk? Ook deze krioelen van openlijke tegenstrijdigheden. Maar behalve dat zij door de logica van het leven geduld worden, zijn zij niet in strijd met de symbolische waarheid. Deze toch heeft betrekking op het oneindige en de aspecten daarvan zijn oneindig. Dit bewijzen zij dan allemaal en verdedigen het zo vernuftig dat zij niet aarzelen te verkondigen dat men aan de Oneindige geen uitstekender eer kan bewijzen dan door tegenspraken omtrent Hem te bevestigen! Als men zelfs de tegenspraak aanvaarden kan, wat zou er dan al niet meer bewezen kunnen worden?
Referenties naar alinea 78: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De subjectieve methode
79
Als iemand evenwel nog niet met objectieve argumenten alleen tot het geloof gebracht kan worden dan kan men ook nog tot subjectieve zijn toevlucht nemen. Met dit doel voor ogen keren de modernistische apologeten terug naar de "immanentie-leer". Zij doen hun best de mens duidelijk te maken dat in hemzelf, in het diepste van zijn natuur en het meest verborgene van zijn leven een werkelijk verlangen en behoefte naar godsdienst verscholen ligt. En dit niet maar naar een willekeurige godsdienst, doch precies gezegd naar de katholieke godsdienst. Deze godsdienst wordt naar hun zeggen beslist vereist voor een perfecte verklaring van het leven.
Referenties naar alinea 79: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
80
Hier moet ons noodzakelijk een nieuwe klacht van het hart. Onder katholieken worden mensen gevonden die de immanentieleer wel verwerpen, maar deze toch benutten voor de apologetiek. Zij doen dit zo onbezonnen dat zij in de menselijke natuur niet slechts de aanleg en geschiktheid voor de bovennatuurlijke orde schijnen te aanvaarden, zoals de katholieke apologeten dat altijd met de nodige omzichtigheid gedaan hebben, maar zij houden deze geschiktheid voor een strikte eis van de natuur.
Referenties naar alinea 80: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
81
Om het beter uit te drukken wordt deze eis van de natuur in het katholicisme door die modernisten gevorderd welke voor gematigd willen doorgaan. Dezen immers, die "integralisten" kunnen genoemd worden, willen aan de mens die nog niet gelooft aantonen dat de in hem verborgen kiem dezelfde is welke in het bewustzijn van Christus geweest is en door Hem aan de mensen werd doorgegeven.
Referenties naar alinea 81: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- De modernist als hervormer
82
Wij moeten hier nog een weinig aan toevoegen om de modernist ook te tonen als hervormer. Wat wij tot nog toe gezegd hebben laat ons overduidelijk zien door welke verbeten ijver deze mensen worden gedreven naar hervorming. Deze verbetenheid strekt zich uit tot alles wat katholiek is.
Zij willen vooral de filosofie in de God gewijde seminaries hervormen. Zij willen de scholastieke filosofie een plaats toewijzen in de geschiedenis der wijsbegeerte, naast al die andere achterhaalde stelsels. Aan de jongeren moet de moderne filosofie onderwezen worden, die alleen de ware is en aangepast is aan onze tijd.
Voor de vernieuwing der theologie, die wij de rationele noemen, eisen zij dat deze gegrondvest is op de moderne filosofie. De positieve theologie moet naar hun eis steunen op de geschiedenis van het dogma. Ook de geschiedenis moet geschreven en gedoceerd worden volgens hun methode en naar moderne voorschriften. Het dogma en de ontwikkeling daarvan willen zij aangepast zien aan de wetenschap en de geschiedenis. Wat de catechese aangaat verlangen zij dat in de catechismus slechts de dogma's worden opgenomen die herzien zijn en aangepast zijn aan het bevattingsvermogen van het volk. Voor de eredienst willen zij dat de uiterlijke godsdienstige vormen worden besnoeid en aangroei moet worden verhinderd. Men vindt echter sommigen die gesteld zijn op symbolisme en een gematigder houding aannemen.
Zij willen vooral de filosofie in de God gewijde seminaries hervormen. Zij willen de scholastieke filosofie een plaats toewijzen in de geschiedenis der wijsbegeerte, naast al die andere achterhaalde stelsels. Aan de jongeren moet de moderne filosofie onderwezen worden, die alleen de ware is en aangepast is aan onze tijd.
Voor de vernieuwing der theologie, die wij de rationele noemen, eisen zij dat deze gegrondvest is op de moderne filosofie. De positieve theologie moet naar hun eis steunen op de geschiedenis van het dogma. Ook de geschiedenis moet geschreven en gedoceerd worden volgens hun methode en naar moderne voorschriften. Het dogma en de ontwikkeling daarvan willen zij aangepast zien aan de wetenschap en de geschiedenis. Wat de catechese aangaat verlangen zij dat in de catechismus slechts de dogma's worden opgenomen die herzien zijn en aangepast zijn aan het bevattingsvermogen van het volk. Voor de eredienst willen zij dat de uiterlijke godsdienstige vormen worden besnoeid en aangroei moet worden verhinderd. Men vindt echter sommigen die gesteld zijn op symbolisme en een gematigder houding aannemen.
Referenties naar alinea 82: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
83
Zij eisen dat het bestuur van de Kerk in alle opzichten hervormd moet worden, vooral wat de tucht en de leer betreft. Naar hun eis moet het bestuur zich innerlijk en uiterlijk aanpassen aan wat zij het moderne bewustzijn noemen en dat geheel democratisch gericht is. Derhalve moet aan de lagere clerus en aan de leken de hun toekomende inspraak gegeven worden en het al te centrale gezag moet gespreid worden. Zij verlangen ook hervorming van de Romeinse Congregaties, vooral van het heilig Officie en van de Congregatie van de Index. Ook moet de houding ten opzichte van de politiek en de maatschappij herzien worden. Het bestuur moet zich afzijdig houden van wereldlijke aangelegenheden, maar zich niettemin aanpassen om op deze wijze een geestelijke invloed te kunnen uitoefenen.
Referenties naar alinea 83: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
84
Op zedelijk gebied hangen zij de leer aan van het Amerikanisme. De actieve deugden moeten voorrang hebben op de passieve en de beoefening van de actieve moet ten zeerste worden bevorderd. vgl: Testem benevolentiae, 1[[[3073|1]]] De clerus moet weer terug naar de vroegere eenvoud en armoede. Hij moet bovendien in gedachte en daad de modernistische leringen aanhangen. Tenslotte zijn er nog die protestantse leraars zeer hoog aanslaan en zij verlangen dat het celibaat voor de priester wordt afgeschaft. Wat laten zij in de Kerk nog ongemoeid? Wat moet al niet volgens hen of hun leer hervormd worden?
Referenties naar alinea 84: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Oordeel over het stelsel
85
Bij deze uiteenzetting van de leer der modernisten, eerbiedwaardige Broeders, kan het de schijn hebben, dat Wij ons daar misschien te lang mee hebben bezig gehouden. Toch was dit nodig om niet, zoals gewoonlijk, door hen beschuldigd te worden alsof Wij niet goed op de hoogte zouden zijn van hun leer en anderzijds ook om duidelijk te maken dat het bij het modernisme niet gaat om vage leerstellingen zonder onderlinge samenhang. Het gaat hier over een compacte eenheid, waarin men, als men een onderdeel aanneemt, ook noodzakelijk al het andere moet aanvaarden. Daarom zijn Wij enigszins didactisch te werk gegaan en hebben hun vreemde terminologie niet geheel veronachtzaamd.
Referenties naar alinea 85: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Het stapelt alle ketterijen opeen
86
Als Wij hun hele systeem nu als 't ware in één blik overzien, zal het niemand verwonderen als Wij het omschrijven als de verzameling van alle ketterijen. Als iemand zich ertoe gezet zou hebben alle dwalingen die er in de loop der tijden tegen het geloof in omloop geweest zijn, kernachtig samen te vatten, dan zou hij daar nooit zo goed in geslaagd zijn, als de modernisten hebben gedaan.
Referenties naar alinea 86: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Het doet allen godsdienst te niet
87
Zij zijn zelfs nog veel verder gegaan. Hun stelsel is er niet alleen op gericht heel de katholieke godsdienst te gronde te richten, maar ook, zoals Wij reeds opmerkten, om elke vorm van godsdienst onmogelijk te maken. Vandaar de loffelijke instemming der rationalisten; vandaar dat rationalisten die vrij en openlijk spreken de modernisten gelukwensen en hen prijzen als hun beste en doeltreffendste bondgenoten.
Referenties naar alinea 87: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Door het agnoticisme
88
Laat Ons nu in het kort terugblikken, eerbiedwaardige Broeders, op de allerverderfelijkste leer van het agnosticisme. Dit stelsel snijdt voor het verstand elke weg af die naar God leidt omdat het een hechtere steun zou vinden in een zeker aanvoelen en handelen. Wie ziet echter niet hoe verderfelijk dit alles is? Wat verstand of zinnen doen heeft zijn terugslag op het gevoel. Schakel het verstand uit en men zal zijn zinnen volgen waardoor de mens toch al zo sterk wordt getrokken. Nogmaals, het is verderfelijk: alle gefantaseer over godsdienstig aanvoelen zal het verstand niet in verwarring brengen. Het gezond verstand zegt ons dat elke innerlijke beroering geen hulp biedt, maar veeleer nadelig is bij het zoeken naar de waarheid. We bedoelen hier de waarheid zoals ze is, dus de objectieve waarheid. De subjectieve waarheid is de vrucht van innerlijke mening. Zij kan wel dienen om ermee te spelen, maar geeft de mens geen houvast. Voor de mens is het echter van het allerhoogste belang te weten of buiten hem al dan niet de God bestaat in wiens handen hij eens zal vallen.
Referenties naar alinea 88: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Door uitsluitend op gevoel en ervaring te steunen
89
Bij dit belangrijk werk roepen zij de ervaring te hulp. Maar wat zou deze kunnen toevoegen aan dat aanvoelen van de ziel? Klaarblijkelijk niets anders dan dit aanvoelen versterken. De overtuiging omtrent de waarheid wordt vaster naarmate de ervaringssterkte toeneemt. Maar dat alles kan niet bewerken dat het gevoel ophoudt gevoel te zijn. Het wezen of de natuur van het gevoel wordt hierdoor niet veranderd. Steeds loopt het op teleurstelling uit als het gevoel niet geleid wordt door het verstand. Door versterking wordt het gevoel niet tot waarheid: Het wordt alleen een intenser gevoel.
Referenties naar alinea 89: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
90
Maar Wij, eerbiedwaardige Broeders, spreken over het godsdienstig gevoel met de daarin aanwezige versterking. Het is u welbekend hoe voorzichtig men hier moet zijn en hoeveel bezinning er nodig is om de voorzichtigheid te betrachten. U weet dat uit de zieleleiding, vooral van hen die gevoelig van aard zijn. Gij weet dat ook uit de houding van hen die zich verdiepen in ascetische werken. De modernisten slaan die boeken niet hoog aan, maar zij bevatten een leer, die heel wat solider is dan wat zij zich aanmatigen te zeggen. Het lijkt Ons dwaas of tenminste heel onvoorzichtig om zonder verder onderzoek het innerlijk gevoel of ervaring voor objectieve waarheid te houden, zoals de modernisten dat willen.
Terloops willen wij ook dit nog opmerken: Indien die ervaring dan zo krachtig en sterk is, waarom kent men diezelfde waarde dan niet toe aan het gevoel dat zoveel duizenden katholieken verklaren te bezitten en dat hun zegt dat de modernisten op de verkeerde weg zijn? Zou dan alléén het aanvoelen der katholieken verkeerd zijn? Zou dàt alleen bedriegelijk zijn? De overgrote meerderheid der mensen is overtuigd en zal dat altijd blijven, dat men door aanvoelen en ervaren alleen, zonder leiding en voorlichting van het verstand, nooit zal kunnen komen tot de kennis van God. Dan rest het atheïsme, maar geen godsdienst.
Terloops willen wij ook dit nog opmerken: Indien die ervaring dan zo krachtig en sterk is, waarom kent men diezelfde waarde dan niet toe aan het gevoel dat zoveel duizenden katholieken verklaren te bezitten en dat hun zegt dat de modernisten op de verkeerde weg zijn? Zou dan alléén het aanvoelen der katholieken verkeerd zijn? Zou dàt alleen bedriegelijk zijn? De overgrote meerderheid der mensen is overtuigd en zal dat altijd blijven, dat men door aanvoelen en ervaren alleen, zonder leiding en voorlichting van het verstand, nooit zal kunnen komen tot de kennis van God. Dan rest het atheïsme, maar geen godsdienst.
Referenties naar alinea 90: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Door het symbolisme
91
De modernisten moeten ook niets beters verwachten van de beweringen van het "symbolisme". Want als volgens hun zeggen verstandelijke elementen niets anders zijn dan symbolen van God, is dan het godsbegrip of de naam van een goddelijke persoonlijkheid ook geen symbool? En als dit zo is dan kan ook omtrent de persoonlijkheid van God twijfel bestaan en daarmee ligt de weg open naar het pantheïsme.
Referenties naar alinea 91: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Door de immanentie
92
Zo komt men ook tot louter pantheïsme door de leer van de "goddelijke immanentie". Want Wij vragen: Wordt door deze immanentie God onderscheiden van de mens, ja of neen? Als dit onderscheid bestaat, welk verschil is er dan met de katholieke leer of waarom wordt de leer van een van buiten komende openbaring verworpen? Als er geen onderscheid tussen God en mens bestaat, dan hebben we het pantheïsme. Welnu: de immanentieleer der modernisten wil en aanvaardt dat elk verschijnsel van het bewustzijn uitgaat van de mens in zijn hoedanigheid als mens. Uit deze redenering kunnen Wij dan ook met recht besluiten dat God en mens een en hetzelfde zijn. En dit is pantheïsme.
Referenties naar alinea 92: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Door zijn leer omtrent geloof en wetenschap
93
Ook het onderscheid dat zij aannemen tussen wetenschap en geloof laat geen andere conclusie toe. Het voorwerp van de wetenschap stellen zij in de realiteit van het kenbare. Het voorwerp van het geloof in het feit van het onkenbare. Maar het onkenbare is juist onkenbaar omdat er tussen voorwerp en verstand geen enkele verhouding bestaat. Welnu, dat gemis aan verhouding kan nooit, ook niet door de leer van het modernisme worden weggenomen. Dus het onkenbare blijft altijd onkenbaar, zowel voor de gelovige als voor de filosoof. Als er dus een godsdienst bestaat dan is dat er een van een onkenbare realiteit. Nu zien Wij niet goed in waarom dat onkenbare ook niet een wereldziel zou kunnen zijn, zoals sommige modernisten aannemen.
Referenties naar alinea 93: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
94
Dit is wel voldoende om duidelijk aan te tonen hoe langs velerlei wegen de leer der modernisten naar het pantheïsme afbuigt, en zo leidt naar vernietiging van elke godsdienst. De eerste stap op deze weg deed de dwaling der protestanten; de dwaling der modernisten volgt; daarna komt het pantheïsme.
Referenties naar alinea 94: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Tweede hoofdstuk De oorzaken van het modernisme
95
Om een dieper inzicht in het modernisme te krijgen en om beter de geneesmiddelen te kunnen vinden voor een zo grote wonde, zullen Wij, eerbiedwaardige Broeders, in het kort nagaan waar dit kwaad vandaan komt en waardoor het wordt gevoed.
Referenties naar alinea 95: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Morele oorzaken: Zucht naar nieuwigheden en hoogmoed
96
De naaste en meest opvallende oorzaak moeten Wij stellen in een dwaling van het verstand. Dit staat buiten twijfel. Als meer verwijderde oorzaken kunnen Wij er twee opnoemen: Zucht naar iets anders en hoogmoed.
Als de zucht naar iets anders, naar nieuwigheden, niet wijs in toom wordt gehouden is dit op zich alleen reeds voldoende om alle dwalingen te verklaren. Daarom schreef onze voorganger, Gregorius XVI, terecht: "Het is zeer bedroevend te moeten zien waartoe de verdwazing van het menselijk verstand al niet komt bij zijn streven naar nieuwigheden en tegen de vermaning van de Apostel in meer wil weten dan goed is en teveel op zichzelf vertrouwend er op uit is de waarheid te zoeken buiten de katholieke Kerk, terwijl zij in de Kerk zonder de minste smet van dwaling te vinden is". Singulari Nos[[1022]]
Als de zucht naar iets anders, naar nieuwigheden, niet wijs in toom wordt gehouden is dit op zich alleen reeds voldoende om alle dwalingen te verklaren. Daarom schreef onze voorganger, Gregorius XVI, terecht: "Het is zeer bedroevend te moeten zien waartoe de verdwazing van het menselijk verstand al niet komt bij zijn streven naar nieuwigheden en tegen de vermaning van de Apostel in meer wil weten dan goed is en teveel op zichzelf vertrouwend er op uit is de waarheid te zoeken buiten de katholieke Kerk, terwijl zij in de Kerk zonder de minste smet van dwaling te vinden is". Singulari Nos[[1022]]
Referenties naar alinea 96: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
97
Doch de verblinding van de geest en de dwaling hebben het meest hun oorsprong in de hoogmoed. Deze heeft bij het modernisme als 't ware zijn thuis waar hij ook rijkelijk zijn voedsel vindt en onder velerlei gedaanten verblijft. Uit hoogmoed vinden zij dat brutaal zelfvertrouwen waardoor zij zichzelf als de norm houden van allen. Uit hoogmoed pralen zij met de grootste ijdelheid alsof zij alleen de wijsheid zouden bezitten. Trots en opgeblazen zeggen zij: "Wij zijn niet zoals de anderen". En om niet met anderen vergeleken te worden fantaseren zij allerlei nieuwigheden en omhelzen die, al zijn ze ook nog zo absurd. Uit hoogmoed verwerpen zij alle onderdanigheid en eisen dat gezag en vrijheid met elkaar overeen moeten stemmen. Uit hoogmoed zien zij niet meer naar zichzelf, maar denken alleen aan de hervorming van anderen. Zij erkennen geen enkele rang, zij hebben geen eerbied, zelfs niet voor het hoogste gezag. Er bestaat geen kortere en geschikter weg naar het modernisme dan de hoogmoed. Als een katholieke leek, als een priester, zich niets meer gelegen laat liggen aan de voorschriften van het christelijk leven, waardoor wij onszelf moeten verloochenen als wij Christus na willen volgen, en de hoogmoed niet verwijderd houden uit het hart, dan is zo iemand naar waarheid helemaal gereed en het meest gepredisponeerd om de dwaling van het modernisme aan te hangen.
Daarom, eerbiedwaardige Broeders, moet het uw eerste zorg zijn om dergelijke hoogmoedige lieden te weerstaan, hun des te minder vertrouwen schenken en klein houden naarmate zij zich meer verheffen, opdat zij door hun geringere positie minder in staat zijn om kwaad te stichten. Ook moet gij zelf, en door de bestuurders der seminaries, de seminaristen grondig examineren. Zo gij er mocht vinden met een hoogmoedig karakter, dan moet gij hen met alle kracht van het priesterschap verwijderd houden. Had men dit altijd maar met de nodige waakzaamheid en standvastigheid gedaan!
Daarom, eerbiedwaardige Broeders, moet het uw eerste zorg zijn om dergelijke hoogmoedige lieden te weerstaan, hun des te minder vertrouwen schenken en klein houden naarmate zij zich meer verheffen, opdat zij door hun geringere positie minder in staat zijn om kwaad te stichten. Ook moet gij zelf, en door de bestuurders der seminaries, de seminaristen grondig examineren. Zo gij er mocht vinden met een hoogmoedig karakter, dan moet gij hen met alle kracht van het priesterschap verwijderd houden. Had men dit altijd maar met de nodige waakzaamheid en standvastigheid gedaan!
Referenties naar alinea 97: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Intellectuele oorzaken
98
1. Onbekendheid met de scholastiek
Als wij nu van de morele oorzaken tot de intellectuele overgaan komen wij als eerste en voornaamste de onwetendheid tegen.
Er zijn immers modernisten die leraren in de Kerk willen zijn en ook als zodanig gezien willen worden en heel hoog opgeven van de moderne filosofie, doch de scholastieke wijsbegeerte verachten. De reden hiervan is dat zij misleid door vertoon en bedrog het modernisme hebben omhelsd, terwijl zij van de scholastiek hoegenaamd niets afweten. Daarom missen zij elke mogelijkheid om een einde te maken aan de verwarring van hun begrippen en de sofismen te weerleggen. Uit de verbintenis van een valse filosofie met hun geloof is dat systeem ontstaan dat overloopt van zovele en zware dwalingen.
Als wij nu van de morele oorzaken tot de intellectuele overgaan komen wij als eerste en voornaamste de onwetendheid tegen.
Er zijn immers modernisten die leraren in de Kerk willen zijn en ook als zodanig gezien willen worden en heel hoog opgeven van de moderne filosofie, doch de scholastieke wijsbegeerte verachten. De reden hiervan is dat zij misleid door vertoon en bedrog het modernisme hebben omhelsd, terwijl zij van de scholastiek hoegenaamd niets afweten. Daarom missen zij elke mogelijkheid om een einde te maken aan de verwarring van hun begrippen en de sofismen te weerleggen. Uit de verbintenis van een valse filosofie met hun geloof is dat systeem ontstaan dat overloopt van zovele en zware dwalingen.
Referenties naar alinea 98: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
99
2. Hun propaganda-methodes
Legden zij maar wat minder ijver en zorgen aan de dag voor het propageren van hun stelsel! Zij doen dat echter met zoveel overgave en onvermoeide inspanning dat het wel erg jammer is dat zoveel krachten worden aangewend om de Kerk te verderven, die als zij juist waren gebruikt, de hoogste hulpverlening zouden betekend hebben.
Zij spelen een dubbel spel om de geesten te bederven. Op de eerste plaats trachten zij alles op te ruimen wat hun in de weg staat. Vervolgens zetten zij zich met de grootst mogelijke verbetenheid in om te verkrijgen wat zij nuttig achten. Dat streven zij na, onvermoeid en met groot geduld.
Zij houden het ervoor dat het vooral drie dingen zijn die hun streven in de weg staan: De beoefening van de scholastieke filosofie, het gezag en de traditie der Vaders en het kerkelijk leergezag. Daartegen richten zij hun verwoede aanvallen.
Legden zij maar wat minder ijver en zorgen aan de dag voor het propageren van hun stelsel! Zij doen dat echter met zoveel overgave en onvermoeide inspanning dat het wel erg jammer is dat zoveel krachten worden aangewend om de Kerk te verderven, die als zij juist waren gebruikt, de hoogste hulpverlening zouden betekend hebben.
Zij spelen een dubbel spel om de geesten te bederven. Op de eerste plaats trachten zij alles op te ruimen wat hun in de weg staat. Vervolgens zetten zij zich met de grootst mogelijke verbetenheid in om te verkrijgen wat zij nuttig achten. Dat streven zij na, onvermoeid en met groot geduld.
Zij houden het ervoor dat het vooral drie dingen zijn die hun streven in de weg staan: De beoefening van de scholastieke filosofie, het gezag en de traditie der Vaders en het kerkelijk leergezag. Daartegen richten zij hun verwoede aanvallen.
Referenties naar alinea 99: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
100
Minachting van de scholastiek
Zij spotten daarom met de filosofie en theologie van de scholastiek. Zij hebben er niets dan verachting voor over. Of ze dit nu doen uit onwetendheid of vrees, of zelfs om beide redenen, zoveel is zeker dat hun drang naar nieuwigheden altijd samengaat met haat tegen de scholastiek. Er bestaat geen duidelijker aanwijzing dat iemand voor het modernisme begint te voelen dan dat hij blijk geeft van beginnende afkeer van de scholastiek. De modernisten en hun supporters moeten zich de veroordeling in het geheugen roepen, welke Pius IX heeft uitgesproken over de stelling: "De methoden en beginselen, waarmee de oude scholastieke geleerden de theologie beoefenden, passen allerminst bij de noden en vooruitgang der wetenschappen van onze tijd" Syllabus Errorum, 13[[816|13]]
Zij spotten daarom met de filosofie en theologie van de scholastiek. Zij hebben er niets dan verachting voor over. Of ze dit nu doen uit onwetendheid of vrees, of zelfs om beide redenen, zoveel is zeker dat hun drang naar nieuwigheden altijd samengaat met haat tegen de scholastiek. Er bestaat geen duidelijker aanwijzing dat iemand voor het modernisme begint te voelen dan dat hij blijk geeft van beginnende afkeer van de scholastiek. De modernisten en hun supporters moeten zich de veroordeling in het geheugen roepen, welke Pius IX heeft uitgesproken over de stelling: "De methoden en beginselen, waarmee de oude scholastieke geleerden de theologie beoefenden, passen allerminst bij de noden en vooruitgang der wetenschappen van onze tijd" Syllabus Errorum, 13[[816|13]]
Referenties naar alinea 100: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
101
b. Afbraak van de overlevering
De kracht en het wezen der traditie trachten zij met grote sluwheid te ontzenuwen opdat zij haar belang en gezag verliest. Doch voor altijd blijft voor katholieken het gezag bestaan van het Tweede Concilie van Nicea dat de veroordeling uitsprak over "hen die het wagen ... met de misdadige ketters de kerkelijke tradities te ontwrichten en een of andere nieuwigheid te bedenken ... of kwaadaardig en listig te verzinnen om aldus iets uit de ware traditie van de katholieke Kerk omver te werpen ..." Sessio VII - Definitio de sacris imaginibus, 3[[965|3]]
Ook blijft de belijdenis van het Vierde Concilie van Constantinopel van kracht: "Daarom belijden en verklaren wij alle voorschriften welke aan de heilige katholieke en apostolische Kerk overgeleverd werden door de heilige en roemrijke apostelen en door de algemene en plaatselijke wettige en orthodoxe Concilies, alsook door een verlichte Kerkvader en leraar, vast te houden en te bewaren". Sessio X - Canones, 3[[1858|3]] Daarom wilden de pausen Pius IV en Pius IX dat aan de geloofsbelijdenis werd toegevoegd: "Ik aanvaard zeer vast en omhels de apostolische en kerkelijke tradities en de overige verordeningen en voorschriften van deze heilige Kerk". Iniunctum nobis, 2[[775|2]]
Niet anders dan over de traditie oordelen de modernisten over de heilige Kerkvaders. Met zeer grote lichtvaardigheid beweren zij dat de Vaders eerbied en lof waardig zijn, doch dat deze zelfde Vaders op kritisch en historisch gebied volslagen onwetend waren, iets wat alleen door de tijd waarin zij leefden verontschuldigd kan worden.
De kracht en het wezen der traditie trachten zij met grote sluwheid te ontzenuwen opdat zij haar belang en gezag verliest. Doch voor altijd blijft voor katholieken het gezag bestaan van het Tweede Concilie van Nicea dat de veroordeling uitsprak over "hen die het wagen ... met de misdadige ketters de kerkelijke tradities te ontwrichten en een of andere nieuwigheid te bedenken ... of kwaadaardig en listig te verzinnen om aldus iets uit de ware traditie van de katholieke Kerk omver te werpen ..." Sessio VII - Definitio de sacris imaginibus, 3[[965|3]]
Ook blijft de belijdenis van het Vierde Concilie van Constantinopel van kracht: "Daarom belijden en verklaren wij alle voorschriften welke aan de heilige katholieke en apostolische Kerk overgeleverd werden door de heilige en roemrijke apostelen en door de algemene en plaatselijke wettige en orthodoxe Concilies, alsook door een verlichte Kerkvader en leraar, vast te houden en te bewaren". Sessio X - Canones, 3[[1858|3]] Daarom wilden de pausen Pius IV en Pius IX dat aan de geloofsbelijdenis werd toegevoegd: "Ik aanvaard zeer vast en omhels de apostolische en kerkelijke tradities en de overige verordeningen en voorschriften van deze heilige Kerk". Iniunctum nobis, 2[[775|2]]
Niet anders dan over de traditie oordelen de modernisten over de heilige Kerkvaders. Met zeer grote lichtvaardigheid beweren zij dat de Vaders eerbied en lof waardig zijn, doch dat deze zelfde Vaders op kritisch en historisch gebied volslagen onwetend waren, iets wat alleen door de tijd waarin zij leefden verontschuldigd kan worden.
Referenties naar alinea 101: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
102
c. Bestrijding van het kerkelijk leergezag
Tenslotte trachten zij met alle mogelijke middelen het gezag van het kerkelijk leerambt te verkleinen en te verzwakken. Dit doen zij door de oorsprong, de natuur en het recht daarvan op heiligschennende wijze vals voor te stellen en ook door allerlei lasteringen van tegenstanders opnieuw voor de dag te halen. Betreffende de groep modernisten zijn de woorden van kracht, welke onze Voorganger met grote droefheid geschreven heeft: "Om de mystieke Bruid van Christus, die het ware Licht is, veracht en gehaat te maken, zijn de kinderen der duisternis gewoon de Kerk bij het volk met hatelijke laster te treffen en met verdraaiing van feiten en gezegden haar krenkend voor te stellen als vriendin der duisternis, als steun der onwetendheid en als vijandin van het licht der wetenschappen en van de vooruitgang". Paus Leo XIII, motu proprio...Paus Leo XIII, motu proprio Ut mysticam van 14 maart 1891
Tenslotte trachten zij met alle mogelijke middelen het gezag van het kerkelijk leerambt te verkleinen en te verzwakken. Dit doen zij door de oorsprong, de natuur en het recht daarvan op heiligschennende wijze vals voor te stellen en ook door allerlei lasteringen van tegenstanders opnieuw voor de dag te halen. Betreffende de groep modernisten zijn de woorden van kracht, welke onze Voorganger met grote droefheid geschreven heeft: "Om de mystieke Bruid van Christus, die het ware Licht is, veracht en gehaat te maken, zijn de kinderen der duisternis gewoon de Kerk bij het volk met hatelijke laster te treffen en met verdraaiing van feiten en gezegden haar krenkend voor te stellen als vriendin der duisternis, als steun der onwetendheid en als vijandin van het licht der wetenschappen en van de vooruitgang". Paus Leo XIII, motu proprio...Paus Leo XIII, motu proprio Ut mysticam van 14 maart 1891
Referenties naar alinea 102: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
103
d. Kwaadwillige bestrijding van de verdedigers van de Kerk
Daar dit zo is, eerbiedwaardige Broeders, is het niet verwonderlijk, dat katholieken die met kracht opkomen voor de Kerk door de modernisten met de grootste kwaadaardigheid en bitterheid worden aangevallen. Geen enkel soort smaad wordt geschuwd om hen te treffen. Doch meestal beschuldigen zij hen van onwetendheid en stijfkoppigheid. Als zij hen vrezen om hun geleerdheid en invloed, maken zij hen machteloos door hen als bij afspraak dood te zwijgen. Deze handelwijze blijkt voor katholieken des te kwaadaardiger naarmate zij anderzijds aan allen die het met hen eens zijn, altijd weer buitensporige lof toezwaaien. Hun boeken, die overlopen van nieuwigheden, worden met veel instemming ontvangen en verbreid. Hoe gedurfder iemand oude waarden omver haalt, de traditie en het kerkelijk leergezag veracht, des te meer houdt men hem voor wijs. Tenslotte - en ieder oprecht mens zal het verafschuwen - als iemand van hen door een kerkelijke veroordeling getroffen wordt, dan wordt hij niet alleen openlijk en uitbundig geprezen, maar zij vereren hem bijna als martelaar voor de waarheid. Al dat tumult van lof en smaad dat het gemoed der jongeren aanspreekt en waardoor zij worden beroerd bewerkt dat deze zich gewonnen geven en naar het modernisme overlopen omdat zij niet voor dom willen doorgaan en omdat zij voor intelligent gehouden willen worden. Zij worden evenwel innerlijk gedrongen door vernieuwingszucht en hoogmoed.
Daar dit zo is, eerbiedwaardige Broeders, is het niet verwonderlijk, dat katholieken die met kracht opkomen voor de Kerk door de modernisten met de grootste kwaadaardigheid en bitterheid worden aangevallen. Geen enkel soort smaad wordt geschuwd om hen te treffen. Doch meestal beschuldigen zij hen van onwetendheid en stijfkoppigheid. Als zij hen vrezen om hun geleerdheid en invloed, maken zij hen machteloos door hen als bij afspraak dood te zwijgen. Deze handelwijze blijkt voor katholieken des te kwaadaardiger naarmate zij anderzijds aan allen die het met hen eens zijn, altijd weer buitensporige lof toezwaaien. Hun boeken, die overlopen van nieuwigheden, worden met veel instemming ontvangen en verbreid. Hoe gedurfder iemand oude waarden omver haalt, de traditie en het kerkelijk leergezag veracht, des te meer houdt men hem voor wijs. Tenslotte - en ieder oprecht mens zal het verafschuwen - als iemand van hen door een kerkelijke veroordeling getroffen wordt, dan wordt hij niet alleen openlijk en uitbundig geprezen, maar zij vereren hem bijna als martelaar voor de waarheid. Al dat tumult van lof en smaad dat het gemoed der jongeren aanspreekt en waardoor zij worden beroerd bewerkt dat deze zich gewonnen geven en naar het modernisme overlopen omdat zij niet voor dom willen doorgaan en omdat zij voor intelligent gehouden willen worden. Zij worden evenwel innerlijk gedrongen door vernieuwingszucht en hoogmoed.
Referenties naar alinea 103: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
104
e. Reclame-methodes
Dit behoort echter al tot de reclame waardoor de modernisten hun waar aan de man willen brengen. Wat ondernemen zij al niet om het aantal volgelingen te vermeerderen? Op de geheiligde seminaries en universiteiten maken zij zich meester van leerstoelen die geleidelijk aan tot zetels van verderf worden. Zij dringen hun leer op tijdens preken in kerken, misschien nog wel bedekt, maar op congressen doen zij het meer openlijk en in openbare instellingen drijven zij ze door en geven haar de hoogste plaats. Zij geven boeken, kranten en tijdschriften uit onder eigen- of schuilnaam. Soms dient een en dezelfde schrijver zich onder meerdere namen aan om argeloze lezers wijs te maken dat ze met meerdere auteurs te doen hebben. Kort gezegd: in woord en daad en in de pers laten zij geen enkele poging onbenut hun leer te verspreiden, zodat men kan zeggen dat zij door een bepaald soort krankzinnigheid getroffen zijn.
Dit behoort echter al tot de reclame waardoor de modernisten hun waar aan de man willen brengen. Wat ondernemen zij al niet om het aantal volgelingen te vermeerderen? Op de geheiligde seminaries en universiteiten maken zij zich meester van leerstoelen die geleidelijk aan tot zetels van verderf worden. Zij dringen hun leer op tijdens preken in kerken, misschien nog wel bedekt, maar op congressen doen zij het meer openlijk en in openbare instellingen drijven zij ze door en geven haar de hoogste plaats. Zij geven boeken, kranten en tijdschriften uit onder eigen- of schuilnaam. Soms dient een en dezelfde schrijver zich onder meerdere namen aan om argeloze lezers wijs te maken dat ze met meerdere auteurs te doen hebben. Kort gezegd: in woord en daad en in de pers laten zij geen enkele poging onbenut hun leer te verspreiden, zodat men kan zeggen dat zij door een bepaald soort krankzinnigheid getroffen zijn.
Referenties naar alinea 104: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Het bedroevende resultaat
105
En welk gevolg heeft dit alles? Met droefheid moeten Wij vaststellen dat veel jongeren met behoorlijke aanleg en van wie veel hulp voor de Kerk verwacht kon worden, van de goede weg zijn afgedwaald. Wij betreuren ook tallozen die wel niet zover gegaan zijn, maar door de bedorven atmosfeer zijn aangestoken en nu veel vrijer gaan denken, spreken en schrijven dan passend is voor katholieken. Onder hen zijn leken, maar ook priesters en - wat niet zo te verwachten was - ook kloosterlingen. Zij bedrijven de bijbelwetenschap in modernistische trant. Onder voorwendsel de waarheid te willen dienen vermelden zij in hun geschiedschrijving met onverholen genoegen feiten waarmee zij de Kerk het best kunnen bekladden. Met grote inspanning trachten zij geheiligde volksgebruiken zo spoedig mogelijk op te ruimen. Door ouderdom eerbiedwaardige relikwieën vinden zij bespottelijk. Zij worden verteerd door ijdel verlangen dat over hen zal worden gesproken. Dat kan niet bereikt worden als zij alleen zeggen wat anderen reeds altijd gezegd hebben. Intussen maken zij zich ook nog wijs God en de Kerk te dienen, maar in werkelijkheid beledigen zij beiden zeer ernstig, niet zozeer alleen met de daad, maar meer nog door hun geestelijke instelling en omdat zij door hun daden zeer grote steun verlenen aan het gedoe der modernisten.
Referenties naar alinea 105: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Derde hoofdstuk Geneesmiddelen
106
Inleiding
Tegen deze vloed van dwalingen die heimelijk of openlijk zijn binnengedrongen heeft Onze Voorganger, Leo XIII zaliger gedachtenis, vooral wat de bijbelwetenschap betreft met klem van woord en daad trachten stelling te nemen. Maar zoals wij zagen, laten de modernisten zich niet gemakkelijk afschrikken. Zij toonden bedrieglijk grote gehoorzaamheid en onderwerping, maar verdraaien de woorden van de Paus in hun voordeel. Red.: Paus Leo XIII,...Red.: Paus Leo XIII, Encycliek Providentissimus Deus: "Het zal goed zijn, deze zelfde beginselen ook op aanverwante vakken, op de geschiedenis vooral, toe te passen" Zijn optreden was niet voor hen bedoeld, maar voor anderen. Zo nam het kwaad met de dag nog in sterkte toe. Daarom, eerbiedwaardige Broeders, willen Wij niet langer wachten en moeten Wij krachtiger maatregelen gaan nemen. Wij smeken u, en vragen met aandrang, dat u in deze zo ernstige aangelegenheid uw waakzaamheid, ijver en kracht zult tonen en niets door de vingers zult zien. Wat Wij van u vragen en verwachten, dat vragen en verwachten Wij ook van de andere zielzorgers, van de opvoeders, van de professoren der jeugd, speciaal echter van de hogere oversten van religieuze instellingen.
Tegen deze vloed van dwalingen die heimelijk of openlijk zijn binnengedrongen heeft Onze Voorganger, Leo XIII zaliger gedachtenis, vooral wat de bijbelwetenschap betreft met klem van woord en daad trachten stelling te nemen. Maar zoals wij zagen, laten de modernisten zich niet gemakkelijk afschrikken. Zij toonden bedrieglijk grote gehoorzaamheid en onderwerping, maar verdraaien de woorden van de Paus in hun voordeel. Red.: Paus Leo XIII,...Red.: Paus Leo XIII, Encycliek Providentissimus Deus: "Het zal goed zijn, deze zelfde beginselen ook op aanverwante vakken, op de geschiedenis vooral, toe te passen" Zijn optreden was niet voor hen bedoeld, maar voor anderen. Zo nam het kwaad met de dag nog in sterkte toe. Daarom, eerbiedwaardige Broeders, willen Wij niet langer wachten en moeten Wij krachtiger maatregelen gaan nemen. Wij smeken u, en vragen met aandrang, dat u in deze zo ernstige aangelegenheid uw waakzaamheid, ijver en kracht zult tonen en niets door de vingers zult zien. Wat Wij van u vragen en verwachten, dat vragen en verwachten Wij ook van de andere zielzorgers, van de opvoeders, van de professoren der jeugd, speciaal echter van de hogere oversten van religieuze instellingen.
Referenties naar alinea 106: 1
Sacrorum antistitum ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Bepalingen omtrent de kerkelijke studiën
107
Vooreerst wat de studie betreft: Wij willen en schrijven uitdrukkelijk voor dat de scholastieke filosofie de grondslag moet zijn voor de studie der heilige wetenschappen. Het ligt voor de hand dat het helemaal Onze bedoeling niet is om, "als scholastieke geleerden al te spitsvondige dingen leren, deze aan te bevelen. Dat is ook zo als weinig doordachte dingen worden geleerd of als men iets tegenkomt dat niet goed is aangepast aan betrouwbare vondsten van later tijd, of dat tenslotte niet waarschijnlijk blijkt te zijn." Aeterni Patris, 65[[2514|65]] Als Wij voorschrijven de scholastieke wijsbegeerte te volgen dan bedoelen Wij daarmee allereerst de leer van de heilige Thomas van Aquino. En wat door onze Voorganger daaromtrent is bepaald willen Wij met kracht vasthouden en zo nodig opnieuw herstellen en bevestigen en Wij bevelen dat dit alleen door allen strikt gehandhaafd wordt. Het is de plicht der bisschoppen om dit in de seminaries te herstellen, zo men in het verleden hierin nalatig geweest is. Zij moeten er voor de toekomst aan vasthouden en het eisen. Hetzelfde bevelen Wij aan de oversten van religieuze instellingen. Wij vermanen ook de professoren zich er goed bewust van te zijn dat een afwijking van de Aquiner, vooral op het gebied van de metaphysica, niet zonder grote nadelige gevolgen zal blijven.
Referenties naar alinea 107: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
108
Indien het wijsgerig fundament aldus gelegd is moet men daarop uiterst zorgvuldig het theologisch bouwwerk gaan optrekken. Gij moet, eerbiedwaardige Broeders, zoveel als in uw vermogen ligt de studie van de theologie bevorderen, opdat de jonge clerus bij het verlaten van het seminarie goed onderlegd is en liefde bezit om steeds weer tot studie van de theologie te komen. Want bij de grote verscheidenheid der wetenschappen die worden voorgehouden aan een naar waarheid strevende geest is het aan iedereen bekend dat aan de theologie de eerste plaats toekomt, volgens een oude wijze uitspraak dat alle andere wetenschappen en bekwaamheden haar behoren te dienen en als haar dienstmaagden te zijn" Paus Leo XIII apostolische...Paus Leo XIII apostolische brief In Magna van 10 dec. 1889 Wij voegen daaraan toe, dat, naar het Ons schijnt, ook diegenen zeer te prijzen zijn, die de eerbied voor de traditie, de Vaders en het kerkelijk leergezag ongerept hooghouden en -wat niet altijd gebeurt - vasthoudend aan de katholieke normen, de positieve theologie doen vooruitgaan in goed begrip voor de echte geschiedenis. Meer dan vroeger moet aandacht besteed worden aan de positieve theologie. Dit moet echter met goed inzicht gebeuren zodat de scholastiek er niet onder lijdt. Berispelijk zijn degenen die het doen op de wijze der modernisten en de positieve theologie zó hoog aanslaan dat zij de scholastieke theologie schijnen te minachten.
Referenties naar alinea 108: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
109
Wat de profane wetenschappen betreft is het voldoende te herhalen wat Onze Voorganger daarover heel verstandig heeft gezegd: "Gij moet u goed toeleggen op de studie der natuurwetenschappen. De geniale vondsten van onze tijd en het nuttig gebruik daarvan worden door de tijdgenoten met recht bewonderd. Ook de volgende generaties zullen dat steeds blijven doen en er met verbazing en lof verwonderd over staan". Paus Leo XIII, allocutie van...Paus Leo XIII, allocutie van 7 maart 1880; AAS XII (1879-80) p. 488 Dit mag echter niet geschieden ten nadele van de gewijde wetenschappen. Onze Voorganger zegt dan ook verder en wel streng: "Als iemand met groter zorg een onderzoek instelt naar de oorzaken van deze dwalingen zal hij ervaren dat het vooral in onze tijd opvalt dat de hogere wetenschappen meer en meer in verval raken, naar de mate waarin de belangstelling voor de natuurwetenschappen toeneemt. Sommige hogere wetenschappen zijn immers in vergetelheid geraakt; andere worden lusteloos en oppervlakkig benaderd. En wat wel heel erg is: Nadat zij beroofd zijn van de luister van hun vroegere waardigheid worden zij nog aangetast door de kwaadaardigheid van valse meningen en afschuwelijke dwalingen". Paus Leo XIII, allocutie van...Paus Leo XIII, allocutie van 7 maart 1880; AAS XII (1879-80) p. 486 Wij schrijven dus voor dat de natuurwetenschappen in de seminaries in de geest van deze gedachte worden onderwezen.
Referenties naar alinea 109: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Toepassing van deze voorschriften
110
1. Bij benoemingen
Al deze voorschriften van Ons en van onze Voorganger mag men niet uit het oog verliezen wanneer het gaat over de benoeming van bestuurders en professoren, zowel van seminaries als van katholieke universiteiten. Al wie op welke wijze dan ook besmet is met het modernisme moet, zonder dat acht geslagen wordt op andere omstandigheden, uit het bestuur van of het professoraat aan seminaries geweerd worden. Mochten zij daarin al een plaats bekleden dan moeten zij verwijderd worden. Dit geldt ook voor hen die het modernisme in het geheim of openlijk begunstigen, met lofprijzingen hun schuld goedpraten of de scholastiek, de Vaders en het kerkelijk leergezag miskennen of niet gehoorzaam willen zijn aan het kerkelijk gezag, wie dat dan ook bekleedt. Ook wie op historisch, archeologisch of bijbelkundig gebied uit is op nieuwigheden mag niet toegelaten worden. Hetzelfde geldt voor degenen die de gewijde wetenschappen verwaarlozen of de voorkeur blijken te geven aan de profane wetenschappen. Vooral in de keuze van professoren, eerbiedwaardige Broeders, kan in deze aangelegenheid nooit omzichtig en standvastig genoeg te werk worden gegaan. De leerlingen volgen immers meestal het voorbeeld van hun professoren. Weest in deze dus voorzichtig maar krachtig en in het bewustzijn van uw plicht.
Al deze voorschriften van Ons en van onze Voorganger mag men niet uit het oog verliezen wanneer het gaat over de benoeming van bestuurders en professoren, zowel van seminaries als van katholieke universiteiten. Al wie op welke wijze dan ook besmet is met het modernisme moet, zonder dat acht geslagen wordt op andere omstandigheden, uit het bestuur van of het professoraat aan seminaries geweerd worden. Mochten zij daarin al een plaats bekleden dan moeten zij verwijderd worden. Dit geldt ook voor hen die het modernisme in het geheim of openlijk begunstigen, met lofprijzingen hun schuld goedpraten of de scholastiek, de Vaders en het kerkelijk leergezag miskennen of niet gehoorzaam willen zijn aan het kerkelijk gezag, wie dat dan ook bekleedt. Ook wie op historisch, archeologisch of bijbelkundig gebied uit is op nieuwigheden mag niet toegelaten worden. Hetzelfde geldt voor degenen die de gewijde wetenschappen verwaarlozen of de voorkeur blijken te geven aan de profane wetenschappen. Vooral in de keuze van professoren, eerbiedwaardige Broeders, kan in deze aangelegenheid nooit omzichtig en standvastig genoeg te werk worden gegaan. De leerlingen volgen immers meestal het voorbeeld van hun professoren. Weest in deze dus voorzichtig maar krachtig en in het bewustzijn van uw plicht.
Referenties naar alinea 110: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
111
2. Bij de aanneming van de wijdelingen
Met eenzelfde waakzaamheid en gestrengheid moeten de kandidaten voor de heilige wijdingen worden onderzocht en uitgekozen. Ver en nogmaals ver moet de zucht naar nieuwigheden van het priesterschap verwijderd blijven. God haat de hoogmoed en weerspannigheid. Een doctoraat in de theologie of kerkelijk recht mag voortaan aan niemand worden verleend als hij niet eerst de voorgeschreven cursus in de scholastieke filosofie gevolgd heeft. Als dit toch gebeurt dan is het ongeldig. De voorschriften welke de heilige Congregatie voor Bisschoppen en Regulieren betreffende de studie aan universiteiten aan de seculiere en reguliere clerus van Italië in 1896 heeft gegeven, stellen Wij bij deze verplichtend voor alle landen. Geestelijken en priesters die zich laten inschrijven aan katholieke universiteiten mogen voor de vakken die daar gegeven worden, geen colleges volgen aan staatsuniversiteiten. Waar dit tot nu toe was toegestaan verbieden Wij dit bij deze. De bisschoppen die aan het hoofd staan van deze universiteiten of instituten moeten de grootste zorg hebben om alles in acht te nemen en standvastig te onderhouden wat Wij thans hierover hebben bepaald.
Met eenzelfde waakzaamheid en gestrengheid moeten de kandidaten voor de heilige wijdingen worden onderzocht en uitgekozen. Ver en nogmaals ver moet de zucht naar nieuwigheden van het priesterschap verwijderd blijven. God haat de hoogmoed en weerspannigheid. Een doctoraat in de theologie of kerkelijk recht mag voortaan aan niemand worden verleend als hij niet eerst de voorgeschreven cursus in de scholastieke filosofie gevolgd heeft. Als dit toch gebeurt dan is het ongeldig. De voorschriften welke de heilige Congregatie voor Bisschoppen en Regulieren betreffende de studie aan universiteiten aan de seculiere en reguliere clerus van Italië in 1896 heeft gegeven, stellen Wij bij deze verplichtend voor alle landen. Geestelijken en priesters die zich laten inschrijven aan katholieke universiteiten mogen voor de vakken die daar gegeven worden, geen colleges volgen aan staatsuniversiteiten. Waar dit tot nu toe was toegestaan verbieden Wij dit bij deze. De bisschoppen die aan het hoofd staan van deze universiteiten of instituten moeten de grootste zorg hebben om alles in acht te nemen en standvastig te onderhouden wat Wij thans hierover hebben bepaald.
Referenties naar alinea 111: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Bepalingen omtrent de veroordeling van boeken
112
Zo is het ook de plicht van de bisschoppen met betrekking tot de geschriften der modernisten of die modernistisch getint zijn of dit stelsel begunstigen: te zorgen dat zij niet gelezen worden als zij reeds gepubliceerd zijn en als zij nog niet gepubliceerd zijn de publicatie ervan te voorkomen. Nooit mogen zij toestaan dat boeken, kranten, tijdschriften of wat dan ook van die aard ter inzage gegeven worden aan seminaristen of aan studenten van universiteiten. Deze lectuur is niet minder gevaarlijk dan de geschriften tegen de goede zeden. Zij zijn zelfs funester omdat zij de bronnen van het christelijk leven vergiftigen. Niet anders dient men te oordelen over de geschriften van sommige katholieken, van mensen die overigens niet slecht gezind zijn, doch, theologisch niet geschoold, besmet zijn met modernistische of moderne wijsgerige meningen en deze met het geloof in overeenstemming willen brengen, of, zoals zij zeggen, ten nutte willen maken voor het geloof. Daar deze geschriften zonder argwaan gelezen worden wegens de goede naam en achting welke deze auteurs genieten zijn zij des te gevaarlijker, zodat de lezer haast ongemerkt afglijdt naar het modernisme.
Referenties naar alinea 112: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
113
Als algemene richtlijn in een zo ernstige zaak, eerbiedwaardige Broeders, stellen Wij vast: Alle voor de lezing gevaarlijke boeken die in uw diocees verkrijgbaar zijn moet gij met kracht verwijderen, desnoods door een plechtig verbod.
Ofschoon de Apostolische Stoel alles in het werk stelt om dergelijke geschriften op te ruimen zijn deze in aantal zo toegenomen dat er niet voldoende mogelijkheid bestaat ze alle te signaleren. Daardoor is de mogelijkheid ontstaan dat het geneesmiddel te laat wordt aangewend, als de kwaal door de lange tijd reeds diep is ingevreten. vgl: v. 91 - 92[[[8787]]] Wij verlangen dus dat de bisschoppen zonder vrees, met voorbijzien van alle menselijke beweegredenen, zonder aandacht te schenken aan het gekrijs der boosdoeners, natuurlijk wel met goedheid, doch vastberaden hun plicht doen. Zij moeten de voorschriften indachtig zijn welke Leo XIII in de Apostolische Constitutie "Officiorum[6221]" gegeven heeft: "De bestuurders van een diocees moeten, ook als afgevaardigd door de H. Stoel, alle schadelijke boeken en geschriften welke in hun diocees zijn uitgegeven of verspreid verbieden en uit de handen der gelovigen trachten te houden". Officiorum ac munerum, (29)[[6221|(29)]] Krachtens deze woorden hebben zij daartoe niet alleen het recht maar ook de plicht. Niemand moet denken dat hij in deze zijn plicht gedaan heeft als hij een of meerdere boeken bij Ons heeft aangebracht, terwijl toegelaten wordt dat vele andere geleidelijk aan in circulatie komen.
Ofschoon de Apostolische Stoel alles in het werk stelt om dergelijke geschriften op te ruimen zijn deze in aantal zo toegenomen dat er niet voldoende mogelijkheid bestaat ze alle te signaleren. Daardoor is de mogelijkheid ontstaan dat het geneesmiddel te laat wordt aangewend, als de kwaal door de lange tijd reeds diep is ingevreten. vgl: v. 91 - 92[[[8787]]] Wij verlangen dus dat de bisschoppen zonder vrees, met voorbijzien van alle menselijke beweegredenen, zonder aandacht te schenken aan het gekrijs der boosdoeners, natuurlijk wel met goedheid, doch vastberaden hun plicht doen. Zij moeten de voorschriften indachtig zijn welke Leo XIII in de Apostolische Constitutie "Officiorum[6221]" gegeven heeft: "De bestuurders van een diocees moeten, ook als afgevaardigd door de H. Stoel, alle schadelijke boeken en geschriften welke in hun diocees zijn uitgegeven of verspreid verbieden en uit de handen der gelovigen trachten te houden". Officiorum ac munerum, (29)[[6221|(29)]] Krachtens deze woorden hebben zij daartoe niet alleen het recht maar ook de plicht. Niemand moet denken dat hij in deze zijn plicht gedaan heeft als hij een of meerdere boeken bij Ons heeft aangebracht, terwijl toegelaten wordt dat vele andere geleidelijk aan in circulatie komen.
Referenties naar alinea 113: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
114
Niets belet u daarbij, eerbiedwaardige Broeders, zelfs als het boeken betreft van een auteur, die, wat men noemt, het "Imprimatur" verkregen hebben. Dit kan immers frauduleus gebeurd zijn. Het kan ook ondoordacht gegeven zijn af uit een te grote welwillendheid of in een al te groot vertrouwen op de schrijver. Dit laatste komt nogal eens voor in kloosterorden. Daar komt nog dit bij: Zoals dezelfde spijs niet voor allen even goed is, zo kunnen sommige boeken op de ene plaats geen gevaar opleveren, maar door omstandigheden kunnen zij dat wel op een andere plaats. Indien dus een bisschop, na verstandige raad te hebben ingewonnen, van mening is over die boeken een opmerking te moeten maken, dan geven Wij hem daartoe verlof. Wij leggen het hem zelfs op als plicht. Alles moet echter op passende wijze plaats vinden. Het kan voldoende zijn om het verbod alleen tot de clerus te beperken. Doch voor de katholieke boekhandel blijft de plicht bestaan deze gecensureerde boeken niet te verkopen.
Referenties naar alinea 114: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
115
En omdat er nu sprake van is willen Wij er op wijzen dat de bisschoppen moeten zorgen dat de boekhandel geen slechte waar te koop aanbiedt uit zucht naar geldelijk gewin. Want in de catalogi van sommigen komen veel boeken voor van modernisten en worden daar zeer sterk aanbevolen. Als zij na voorafgegane vermaning niet luisteren moeten de bisschoppen niet aarzelen hun de titel van katholieke boekhandel te ontnemen. Dit moet met nog meer recht gebeuren als zij de titel hebben van "Bisschoppelijke Boekhandel". Indien zij evenwel de titel mogen hebben van "Pauselijke Boekhandel", dan moeten zij bij de Apostolische Stoel worden aangebracht.
Referenties naar alinea 115: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
116
Aan allen willen wij tenslotte in herinnering brengen wat in de reeds vermelde Apostolische Constitutie "Officiorum[6221]" in artikel 26 te vinden is: "Allen die van de H. Stoel verlof gekregen hebben om verboden boeken te bewaren en te lezen mogen daarom nog niet alle boeken en tijdschriften bewaren en lezen, die door de plaatselijke Ordinarius verboden zijn, tenzij in het pauselijk indult uitdrukkelijk vermeld staat, dat zij alle boeken mogen bewaren en lezen, door wie ze ook verboden zijn.". Officiorum ac munerum, (26)[[6221|(26)]]
Referenties naar alinea 116: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Bepaling omtrent de keuring van boeken
117
1. De diocesane boekenkeuring
Het is evenwel niet voldoende de lezing en verkoop van slechte boeken te verbieden: Men moet ook de uitgave zien te verhinderen. Dus moeten de bisschoppen zeer streng zijn bij het verlenen van toestemming een boek uit te geven. Daar echter zeer veel boeken vallen onder de bepalingen van de Constitutie "Officiorum[6221]" voor welke verlof tot uitgave nodig is, kan een bisschop ze niet allemaal zelf beoordelen. Nu zijn in sommige bisdommen een voldoend aantal ambtelijk aangestelde censoren om kennis te nemen van deze boeken. Deze censoreninstelling achten Wij zeer lofwaardig. Doch dat niet alleen: Wij bevelen dat in alle bisschoppelijke kanselarijen dergelijke ambtelijk aangestelde censoren aanwezig zijn, die de uit te geven boeken controleren. Deze censoren moeten uit de seculiere en reguliere geestelijkheid gekozen worden. Zij moeten naar leeftijd, kennis en voorzichtigheid aanbeveling verdienen. In de goed of af te keuren leringen moeten zij een zekere en veilige middenweg volgen. Aan hen wordt de beoordeling van die geschriften toevertrouwd, welke volgens de artikels 41 en 42 van genoemde Constitutie beoordeeld moeten worden alvorens men ze uit mag geven. Officiorum ac munerum, (41,42)[[6221|(41.42)]] De censor moet zijn mening op schrift stellen. Als het rapport gunstig is geeft de bisschop tot uitgeven verlof met het woord "Imprimatur", waaraan echter de uitdrukking moet vooraf gaan "Nihil obstat" met vermelding van de naam van de censor.
Het is evenwel niet voldoende de lezing en verkoop van slechte boeken te verbieden: Men moet ook de uitgave zien te verhinderen. Dus moeten de bisschoppen zeer streng zijn bij het verlenen van toestemming een boek uit te geven. Daar echter zeer veel boeken vallen onder de bepalingen van de Constitutie "Officiorum[6221]" voor welke verlof tot uitgave nodig is, kan een bisschop ze niet allemaal zelf beoordelen. Nu zijn in sommige bisdommen een voldoend aantal ambtelijk aangestelde censoren om kennis te nemen van deze boeken. Deze censoreninstelling achten Wij zeer lofwaardig. Doch dat niet alleen: Wij bevelen dat in alle bisschoppelijke kanselarijen dergelijke ambtelijk aangestelde censoren aanwezig zijn, die de uit te geven boeken controleren. Deze censoren moeten uit de seculiere en reguliere geestelijkheid gekozen worden. Zij moeten naar leeftijd, kennis en voorzichtigheid aanbeveling verdienen. In de goed of af te keuren leringen moeten zij een zekere en veilige middenweg volgen. Aan hen wordt de beoordeling van die geschriften toevertrouwd, welke volgens de artikels 41 en 42 van genoemde Constitutie beoordeeld moeten worden alvorens men ze uit mag geven. Officiorum ac munerum, (41,42)[[6221|(41.42)]] De censor moet zijn mening op schrift stellen. Als het rapport gunstig is geeft de bisschop tot uitgeven verlof met het woord "Imprimatur", waaraan echter de uitdrukking moet vooraf gaan "Nihil obstat" met vermelding van de naam van de censor.
Referenties naar alinea 117: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
118
In de Romeinse Curie moeten, niet anders als overal elders, ambtelijke censoren worden aangesteld. De Magister Sacri Palatii zal hen aanstellen na eerst overleg gepleegd te hebben met de Kardinaal Vicaris van de Paus in de stad Rome en nadat de Paus zelf zijn instemming en goedkeuring gegeven heeft. Aan deze Magister komt het toe om de censor voor elk boek afzonderlijk aan te wijzen. Het verlof tot uitgeven moet ook door deze Magister Sacri Palatii gegeven worden en eveneens door de Kardinaal Vicaris en de Paus en eventueel door de bisschop-plaatsvervanger. Ook moet, zoals reeds gezegd, daaraan de formule van de censor "Nihil Obstat" met diens naam vooraf gaan.
Referenties naar alinea 118: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
119
Alleen in zeer bijzondere omstandigheden en heel zelden, kan naar goed doordachte opvatting van de bisschop de naam van de censor achterwege blijven.
Aan de auteurs mag de naam van de censor nooit worden medegedeeld, vóórdat deze een gunstig oordeel heeft uitgesproken, opdat de censor geen moeilijkheden ondervindt terwijl hij bezig is met het onderzoek of het werk niet goed kan keuren. Nooit zal een regulier tot censor benoemd worden alvorens zijn provinciaal-overste of in Rome eventueel de Generaal in het geheim geraadpleegd zijn. Deze is in geweten verplicht om te getuigen over de zeden, kennis en zuiverheid van leer van de te benoemen censor.
De reguliere oversten wijzen Wij op hun zware plicht nooit iets te laten uitgeven zonder hun voorafgaand verlof of dat van de Ordinarius. Tenslotte bepalen Wij en verklaren dat de titel van censor nooit kan gelden om aan diens eigen opvattingen meer gezag te geven.
Aan de auteurs mag de naam van de censor nooit worden medegedeeld, vóórdat deze een gunstig oordeel heeft uitgesproken, opdat de censor geen moeilijkheden ondervindt terwijl hij bezig is met het onderzoek of het werk niet goed kan keuren. Nooit zal een regulier tot censor benoemd worden alvorens zijn provinciaal-overste of in Rome eventueel de Generaal in het geheim geraadpleegd zijn. Deze is in geweten verplicht om te getuigen over de zeden, kennis en zuiverheid van leer van de te benoemen censor.
De reguliere oversten wijzen Wij op hun zware plicht nooit iets te laten uitgeven zonder hun voorafgaand verlof of dat van de Ordinarius. Tenslotte bepalen Wij en verklaren dat de titel van censor nooit kan gelden om aan diens eigen opvattingen meer gezag te geven.
Referenties naar alinea 119: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
120
2. Voorschriften omtrent dagbladen en tijdschriften
Na deze algemene voorschriften willen Wij dat met name vast gehouden wordt aan wat artikel 42 van de Constitutie "Officiorum[6221]" zegt met de woorden: "Het is aan seculieren verboden om zonder voorafgaand verlof van hun Ordinarius de redactie op zich te nemen van dagbladen of tijdschriften". Officiorum ac munerum, (42)[[6221|(42)]] Als zij daar misbruik van maken moeten zij, indien vermaand, ontslagen worden.
Wat de priesters betreft die verslaggevers of medewerkers worden genoemd komt het dikwijls voor dat zij in bladen en tijdschriften door het modernisme besmette bijdragen leveren. De bisschoppen moeten toezien dat dergelijke dingen niet gebeuren en als het niettemin is voorgekomen moeten zij hen berispen en eventueel schrijfverbod opleggen. Dezelfde zeer ernstige waarschuwing richten wij tot de reguliere oversten. Als zij hierin te nalatig zijn moeten de bisschoppen op gezag van de Paus ingrijpen.
Door katholieken geschreven bladen en tijdschriften moeten voor zover dat mogelijk is een censor krijgen. Zijn plicht is het de afzonderlijke bladen of afleveringen na verschijnen aandachtig door te lezen. Als hij iets vindt dat gevaarlijk kan zijn moet hij eisen dat dit zo spoedig mogelijk herroepen en gecorrigeerd wordt. Ook de bisschoppen hebben de faculteit dit te doen, ook indien de censor zijn goedkeuring al gegeven heeft.
Na deze algemene voorschriften willen Wij dat met name vast gehouden wordt aan wat artikel 42 van de Constitutie "Officiorum[6221]" zegt met de woorden: "Het is aan seculieren verboden om zonder voorafgaand verlof van hun Ordinarius de redactie op zich te nemen van dagbladen of tijdschriften". Officiorum ac munerum, (42)[[6221|(42)]] Als zij daar misbruik van maken moeten zij, indien vermaand, ontslagen worden.
Wat de priesters betreft die verslaggevers of medewerkers worden genoemd komt het dikwijls voor dat zij in bladen en tijdschriften door het modernisme besmette bijdragen leveren. De bisschoppen moeten toezien dat dergelijke dingen niet gebeuren en als het niettemin is voorgekomen moeten zij hen berispen en eventueel schrijfverbod opleggen. Dezelfde zeer ernstige waarschuwing richten wij tot de reguliere oversten. Als zij hierin te nalatig zijn moeten de bisschoppen op gezag van de Paus ingrijpen.
Door katholieken geschreven bladen en tijdschriften moeten voor zover dat mogelijk is een censor krijgen. Zijn plicht is het de afzonderlijke bladen of afleveringen na verschijnen aandachtig door te lezen. Als hij iets vindt dat gevaarlijk kan zijn moet hij eisen dat dit zo spoedig mogelijk herroepen en gecorrigeerd wordt. Ook de bisschoppen hebben de faculteit dit te doen, ook indien de censor zijn goedkeuring al gegeven heeft.
Referenties naar alinea 120: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Bepalingen omtrent priestercongressen
121
Boven hebben wij reeds gesproken over congressen en bijeenkomsten waar het ging over congressen waarop de modernisten hun stellingen openlijk verdedigen en trachten te propageren. De bisschoppen mogen in het vervolg geen priesterbijeenkomsten meer toestaan, tenzij heel zelden. Als zij ze toestaan mogen zij dat slechts op voorwaarde doen dat daar niets besproken wordt wat alleen de bisschoppen of de H.Stoel aangaat, dat niets wordt voorgesteld of geëist wat aanmatiging betekent van het heilig gezag, dat alles wat zweemt naar modernisme, presbyterianisme of laïcisme buiten bespreking blijft.
Bij deze vergaderingen waarvoor telkens schriftelijk en tijdig gevraagd verlof nodig is, mag geen priester van een ander bisdom tegenwoordig zijn, tenzij hij een schriftelijke aanbeveling van zijn bisschop bezit.
Alle priesters moeten de zeer ernstige vermaning van Leo XIII indachtig zijn: "Voor priesters moet het gezag van de bisschop heilig zijn. Zij moeten wél weten, dat hun priesterlijke bediening niet heilig, niet volledig, niet nuttig en ook niet eervol zal zijn, als zij niet wordt uitgeoefend onder de leiding van de bisschop".nr 21[[8184]]
Bij deze vergaderingen waarvoor telkens schriftelijk en tijdig gevraagd verlof nodig is, mag geen priester van een ander bisdom tegenwoordig zijn, tenzij hij een schriftelijke aanbeveling van zijn bisschop bezit.
Alle priesters moeten de zeer ernstige vermaning van Leo XIII indachtig zijn: "Voor priesters moet het gezag van de bisschop heilig zijn. Zij moeten wél weten, dat hun priesterlijke bediening niet heilig, niet volledig, niet nuttig en ook niet eervol zal zijn, als zij niet wordt uitgeoefend onder de leiding van de bisschop".nr 21[[8184]]
Referenties naar alinea 121: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Instelling van een "Raad van Waakzaamheid" in elk bisdom
122
Maar, eerbiedwaardige Broeders, wat baat het als door Ons bevelen en voorschriften worden gegeven indien deze niet stipt en krachtig worden nageleefd? Opdat dit nu naar wens gebeurt hebben Wij besloten tot alle bisdommen uit te strekken wat de bisschoppen van Umbrië reeds vele jaren geleden (november 1849) voor hun bisdommen met grote wijsheid hebben vastgesteld. Zij zeiden het volgende: "Om de reeds verspreide dwalingen uit te bannen en te voorkomen dat zij weer opnieuw verspreid worden of dwaalleraars de verderfelijke gevolgen daarvan in stand houden, wil deze heilige Conferentie het voorbeeld volgen van de heilige Carolus Borromeus. Zij heeft besloten in elk bisdom een raad in te stellen van beproefde priesters uit de seculiere en reguliere clerus. Het zal hun taak zijn om te waken of en met welke slinkse middelen nieuwe dwalingen binnensluipen of verspreid worden. Zij moeten de bisschoppen daarvan op de hoogte brengen en samen met hem de middelen beramen hoe dat kwaad in de wortel kan worden uitgeroeid, opdat het niet tot verderf der zielen meer en meer doordringt, of wat nog erger is, met de dag sterker wordt en aangroeit". Handelingen van de...Handelingen van de bijeenkomst van de Bisschoppen van Umbrië, november 18749, Tit. II, art. 6
Referenties naar alinea 122: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
123
Wij bevelen daarom dat in elk bisdom zo spoedig mogelijk een dergelijke raad, die Wij "Raad van Waakzaamheid" willen noemen, wordt aangesteld. De mannen die daarvoor worden gekozen moeten ongeveer op dezelfde wijze worden aangesteld zoals Wij hebben vastgesteld voor de keuze van censoren. Op een vastgestelde dag moeten zij om de twee maanden met de bisschop vergaderen. De besprekingen en genomen beslissingen moeten geheim blijven. Zij dienen het volgende als hun taak te beschouwen: Zij zullen zorgvuldig en waakzaam nagaan of aanduidingen of sporen van het modernisme voorkomen in boeken of in het onderwijs. Voor de veiligheid van de clerus en van de jeugd treffen zij voorzichtig maar krachtig doeltreffende maatregelen. Zij moeten oppassen voor nieuwe terminologie en zij moeten de waarschuwing van Leo XIII ter harte nemen: "Het is niet goed te keuren in katholieke geschriften uitdrukkingen te gebruiken die duidend op verkeerde nieuwsgierigheid, de vroomheid der gelovigen bespottelijk schijnen te maken, die spreken over een nieuwe orde van christelijk leven, van nieuwe kerkelijke bepalingen, van nieuwe behoeften van de moderne geest, van een nieuwe sociale roeping van de geestelijkheid, van een nieuwe christelijke beschaving en van meer andere dergelijke dingen".Instructie van de heilige...Instructie van de heilige Congregatie voor buitengewone kerkelijke aangelegenheden van 27 januari 1902 Zulke zaken mogen in boeken en lessen niet worden geduld.
Referenties naar alinea 123: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
124
Zij mogen niet achteloos voorbij gaan aan boeken, waarin gehandeld wordt over plaatselijke vrome tradities en relikwieën. Zij mogen niet toestaan dat zulke kwesties ter sprake komen in bladen of tijdschriften die alleen bestemd zijn om de vroomheid te bevorderen. Het mag niet gebeuren in spottende bewoordingen of termen die blijk geven van minachting; niet als uitgemaakte meningen, vooral, zoals dikwijls gebeurt, dat men dingen als vaststaand beweert die niet meer dan waarschijnlijk zijn en uitgaan van vooroordelen die alleen steunen op meningen. Voor wat de heilige relieken betreft gelden de volgende maatregelen: Als de bisschoppen, die in deze aangelegenheid alleen competent zijn, er zeker van zijn dat een reliek niet echt is, dan moet zij aan de verering der gelovigen onttrokken worden. Als de bewijsstukken voor een reliek verloren zijn gegaan, b.v. door burgeroorlog of op welke wijze dan ook, mag ze niet openlijk ter verering worden uitgesteld, tenzij zij door de bisschop als echt verklaard wordt. Het argument van verjaring of van gegronde veronderstelling kan alleen gelden als de verering door zeer grote ouderdom begunstigd wordt in overeenstemming met de in 1896 door de Congregatie voor aflaten en heilige relieken uitgevaardigd decreet: "Oude relieken moeten dezelfde verering blijven ontvangen die zij tot nu toe gehad hebben, tenzij in een afzonderlijk geval bewijzen bestaan dat ze vals en onecht zijn". Decreet van 2 mei 1877Decreet van 2 mei 1877
Referenties naar alinea 124: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
125
Als men te oordelen heeft over vrome gebruiken dient men zich het volgende in herinnering te brengen: De Kerk pleegt in deze zo grote* voorzichtigheid in acht te nemen, dat zij niet toestaat dat deze gebruiken of tradities op schrift gesteld worden, tenzij met grote omzichtigheid gehandeld wordt overeenkomstig de verklaring van Urbanus VIII: "Ofschoon er behoorlijk gehandeld wordt is een en ander nog geen bewijs voor de waarheid der feiten. Men mag het aannemen indien er tenminste geen redelijke motieven zijn om dit niet te doen". Een dertig jaar geleden gedane uitspraak van de Congregatie voor de bescherming van rechtmatige riten luidt: "Door de Apostolische Stoel worden verschijningen of openbaringen noch bevestigd noch ontkend. Men kan ze vroom aannemen met een louter menselijk geloof naar de traditie die het gebeurde met passend getuigenis bevestigt en met documenten staaft". Wie zich daaraan houdt behoeft niet te vrezen. De eerbied voor elke verschijning heeft voor zover dit het feit betreft en "betrekkelijk" genoemd wordt altijd de ingesloten voorwaarde dat het feit ook echt is. In zover het feit wel degelijk absoluut is steunt het steeds op de waarheid. Een echte verschijning heeft immers betrekking op een vereerde heilige zelf. Dezelfde gedragslijn moet men volgen bij de verering van relieken.
Referenties naar alinea 125: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
126
Aan de Raad van Waakzaamheid dragen Wij tenslotte op: Hij moet de sociale instellingen en geschriften over sociale aangelegenheden voortdurend in het oog houden en opletten of er soms modernistische elementen aanwezig zijn en of alles in overeenstemming is met de pauselijke voorschriften.
Referenties naar alinea 126: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Het driejaarlijks verslag van de Bisschoppen
127
Opdat deze voorschriften niet vergeten worden willen bepalen Wij, dat de bisschoppen van elk diocees een jaar na het verschijnen van deze Zendbrief, en daarna om de drie jaar, een getrouw en beëdigd verslag sturen naar de Apostolische Stoel over alles wat in deze Encycliek bepaald werd. Zo ook over de leer welke bij de geestelijkheid ingang heeft. Dit vooral wat de seminaries en andere katholieke instituten betreft. Dit geldt ook voor de instituten welke niet staan onder het gezag van de bisschop. Wij leggen dit ook op aan de generaaloversten van reguliere instellingen wat hun onderdanen betreft.
Referenties naar alinea 127: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Vierde hoofdstuk Besluit
128
1. Plan tot oprichting van een wetenschappelijk instituut
Dit, eerbiedwaardige Broeders, menen Wij tot heil van elke gelovige te moeten schrijven. De vijanden der Kerk zullen er zeker misbruik van maken om de oude laster weer op te rakelen waarin zij beweren dat wij afwijzend staan tegen de vooruitgang, wetenschap en beschaving. Tegenover deze beschuldiging welke door de geschiedenis van de katholieke godsdienst met eindeloze argumenten werd weerlegd, is het onze bedoeling iets nieuws te stellen. Wij hebben het voornemen om met alle kracht een nieuw instituut in het leven te roepen. Met medewerking van alle katholieke geleerden van naam willen Wij alles wat op wetenschap en geleerdheid betrekking heeft bevorderen onder leiding en leer van de katholieke waarheid. Geve God dat Wij ons voornemen met goed gevolg kunnen uitvoeren met behulp van allen die met een ware liefde voor de Kerk van Christus bezield zijn. Daarover zullen Wij het echter later hebben.
Dit, eerbiedwaardige Broeders, menen Wij tot heil van elke gelovige te moeten schrijven. De vijanden der Kerk zullen er zeker misbruik van maken om de oude laster weer op te rakelen waarin zij beweren dat wij afwijzend staan tegen de vooruitgang, wetenschap en beschaving. Tegenover deze beschuldiging welke door de geschiedenis van de katholieke godsdienst met eindeloze argumenten werd weerlegd, is het onze bedoeling iets nieuws te stellen. Wij hebben het voornemen om met alle kracht een nieuw instituut in het leven te roepen. Met medewerking van alle katholieke geleerden van naam willen Wij alles wat op wetenschap en geleerdheid betrekking heeft bevorderen onder leiding en leer van de katholieke waarheid. Geve God dat Wij ons voornemen met goed gevolg kunnen uitvoeren met behulp van allen die met een ware liefde voor de Kerk van Christus bezield zijn. Daarover zullen Wij het echter later hebben.
Referenties naar alinea 128: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
129
Intussen smeken Wij voor u, eerbiedwaardige Broeders, op wier hulp en steun Wij het volste vertrouwen hebben, van ganser harte om overvloed van goddelijk licht, opdat gij het grote gevaar voor de zielen wegens de overal rondsluipende dwalingen moogt onderkennen en weten hoe te handelen, en dat gij alles met kracht en sterkte moogt volbrengen. Moge Jezus Christus, de grondlegger en voltooier van ons geloof u bijstaan met zijn kracht; moge de onbevlekte Maagd, de overwinnares van alle dwalingen, u met haar gebed en bijstand helpen. Als onderpand van onze liefde en van de goddelijke troost in tegenspoed, verlenen Wij aan allen, aan u, aan de geestelijkheid en aan al uw gelovigen met de grootste welwillendheid de Apostolische Zegen.
Rome, bij Sint Pieter, 8 september 1907, in het vijfde jaar van Ons Pontificaat. Pius X, Paus.Weggelaten zijn de hierna door de H.Pius X vastgestelde 'censuren' (strafmaatregelen) tegen hen, die niet zouden handelen volgens de vermaningen van de Heilige Paus. Toen nl. in 1917 het Kerkelijk Wetboek van kracht werd, regelde dit deze gehele materie op zelfstandige wijze in zijn diverse canones.
Referenties naar alinea 129: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 8
Open uitgebreid overzichthttps://rkdocumenten.be/toondocument/447-pascendi-dominici-gregis-nl