Inhoudsopgave
- Inhoud
1
I.
Zo dikwijls als de barmhartige God zich gewaardigt ons opnieuw de dagen van Zijn gaven te doen vieren, hebben wij, zeer geliefden, een goede en gegronde reden tot vreugde, indien tenminste het ontvangen ambt, waarvan wij den aanvang herdenken, tot een bron van lof wordt voor zijn Bewerker. Ofschoon deze erkentelijkheid passend is voor alle bisschoppen, is zij naar ik besef toch wel allernoodzakelijkst voor mij, die, als ik de zwakheid van mijn eigen geringheid en de grootheid van het ontvangen ambt beschouw, ook zelf dit woord van den profeet moet uitroepen : “Heer ik heb Uw woord gehoord en heb gevreesd; Uw werken heb ik aanschouwd, en ik ben met ontzetting geslagen". Want is er iets, dat zo onwennig, zo angstwekkend is, als juist een zware taak voor een zwakke, het verhevene voor een geringe, en een waardigheid voor hem, die haar niet verdient ? En toch wanhopen wij niet en bezwijken wij niet, omdat wij niet op ons zelf vertrouwen maar op Hem, Die werkt in ons. Vandaar ook dat wij den psalm van David, zeer geliefden, niet tot onze eigen verheffing maar tot glorie van Christus, den Heer, eenstemmig gezongen hebben. Hij is het immers, van Wien door den profeet geschreven is: “Gij zijt priester in eeuwigheid volgens de orde van Melchisedech" ; dit wel zeggen : niet volgens de orde van Aäron, wiens priesterschap, dat door de voortplanting door middel van zijn zaad werd voortgezet, tot een voorbijgaande dienstbaarheid behoorde en met de Wet van het Oude Verbond ten einde liep, maar volgens de orde van Melchisedech, in wien een beeld van den eeuwigen Hogepriester is voorafgegaan. Want daar er niet vermeld wordt, uit welke ouders hij is voortgekomen, is het duidelijk, dat in hem Diegene wordt aangeduid, Wiens geboorte onuitsprekelijk is. Vandaar dan ook, dat het mysterie van dit goddelijk priesterschap, al valt het ook ten deel aan menselijke bedienaren, niet wordt voortgezet langs den weg der op elkaar volgende geslachten, en niet datgene wordt uitgekozen, wat vlees en bloed hebben voortgebracht. Maar nu het privilegie der vaders vervallen is en de rangorde der families is afgeschaft, ontvangt de Kerk hen tot bestuurders, die de Heilige Geest heeft voorbereid, zodat in Gods aangenomen volk. dat een allenomvattend priester- en koningschap bezit, niet de voorrang van een aardsen oorsprong de zalving verkrijgt, maar de gunst der hemelse genade den hogepriester voortbrengt.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
II.
Ofschoon wij nu, zeer geliefden, in het volbrengen der dienstbaarheid van ons ambt zwak bevonden worden en traag, wijl wij door de broosheid van onze natuur zelf belemmerd worden, als wij iets met toewijding en ijver verrichten willen, kunnen wij ons toch, omwille van de eindeloze verzoening van den almachtigen en eeuwigen Priester, Die, gelijk aan ons en gelijk aan den Vader, de Godheid tot het menselijke heeft doen nederdalen en de mensheid tot het goddelijke verheven heeft, met reden en vol aanhankelijkheid verheugen in Zijn verordening : want ofschoon Hij aan vele herders de zorg over Zijn schapen heeft toevertrouwd, houdt Hij toch Zelf niet op te waken over Zijn geliefde kudde. Van Zijn oppersten en eeuwigen bijstand hebben wij ook de sterkte der Apostolische macht ontvangen, die bij het volbrengen van haar taak nooit in gebreke blijft; en de hechtheid van het fundament, waarop de Kerk in haar volle hoogte is opgetrokken, bezwijkt dan ook niet onder den last van den tempel, die op haar rust. De onwrikbaarheid immers van dat geloof hetwelk in den Prins der Apostelen geprezen werd, is eeuwig : en zoals datgene voortduurt, wat Petrus in Christus geloofd heeft, zo duurt ook voort wat Christus in Petrus heeft ingesteld. Want nadat de Heer, zoals in de lezing van het Evangelie verhaald is, Zijn leerlingen ondervraagd had, voor wien zij Hem hielden temidden der vele uiteenlopende meningen, en de zalige Petrus geantwoord had met de woorden: “Gij zijt de Christus, de Zoon van den levenden God", zeide de Heer: “Zalig zijt gij. Simon BarJona, want vlees en bloed hebben u dit niet geopenbaard, maar Mijn Vader. Die in den hemel is. En Ik zeg u: Gij zijt Petrus, en op deze steenrots zal Ik Mijn Kerk bouwen, en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. En aan u zal Ik de sleutels geven van het hemelrijk. En al wat gij gebonden zult hebben op aarde, zal ook in den hemel gebonden zijn : en al wat gij ontbonden zult hebben op aarde, zal ook in den hemel ontbonden zijn." {b:Mt. 16, 16-19].
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
III.
Van blijvenden aard is derhalve dit bestel der Waarheid, en de zalige Petrus, volhardend in de rotsvaste kracht, die hij ontvangen heeft, heeft het roer der Kerk, dat hij in handen genomen heeft, niet verlaten. Want hij is zozeer in rang boven de anderen geplaatst, dat wij alleen reeds uit de geheim volle zin van zijn namen vernemen, welke verbondenheid met Christus hij bezit. Hij immers wordt Rots genoemd, hij wordt tot fundament verklaard, hij wordt tot poortwachter van het Rijk der hemelen aangesteld, hij wordt verheven tot rechter om te binden en te ontbinden en de beslissing van zijn uitspraken zal zelfs in den hemel van kracht blijven. Nu volvoert hij vollediger en met groter macht wat hem is opgedragen, en hij volbrengt zijn zorgvolle taak in al haar onderdelen in Hem en met Hem, door Wien hij verheerlijkt is. Als er dus iets goeds door ons verricht wordt of een goede beslissing wordt getroffen, als er van Gods barmhartigheid door onze dagelijkse smeekbeden iets verkregen wordt, dan geschiedt dit door de werken en verdiensten van hem, wiens macht voortleeft en wiens gezag nog steeds schittert in zijn zetel. Dit immers, zeer geliefden, verkreeg die belijdenis, welke, in het hart van den Apostel door God den Vader opgewekt, uitsteeg boven al de onzekerheid der menselijke denkbeelden, en de hechtheid ontving van een rots, die door geen bestorming tot wankelen kan worden gebracht. Want in de gehele Kerk zegt Petrus dagelijks: “Gij zijt de Christus, de Zoon van den levenden God," en iedere tong, die den Heer belijdt, ontvangt haar onderricht van deze stem. Dit geloof overwint den duivel en verbreekt de boeien van zijn gevangenen. Het voert hen, die aan de wereld ontrukt zijn, den hemel binnen en de poorten der hel kunnen het niet overweldigen. Met zulk een onwrikbaarheid is het immers door God toegerust, dat geen verdorvenheid van ketters het ooit te gronde kan richten, geen heidens ongeloof het ooit zal kunnen overwinnen.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
IV.
Zodoende nu wordt het feest van heden, zeer geliefden, met een redelijk huldebetoon gevierd, wanneer in mijn geringe persoon hij erkend wordt, hij vereerd wordt, in wien de zorg voor alle herders tegelijk met de hoede van de hem toevertrouwde schapen in stand blijft, en wiens waardigheid zelfs in een onwaardigen erfgenaam niet te loor gaat. Daarom zal dan ook de door mij zo vurig begeerde en eerwaardige tegenwoordigheid van mijn hoogvereerde broeders en medebisschoppen bijgevolg nog heiliger zijn en van nog groter toewijding getuigen, als zij de genegenheid, vertolkt in deze feestelijke samenkomst, waarbij zij zich gewaardigd hebben tegenwoordig te zijn, vooral tot hem richten, die, naar zij weten, niet enkel de kerkvorst van dezen zetel is, maar tevens het hoofd van alle bisschoppen. Wanneer wij derhalve onze aansporingen tot het oor van uwe Heiligheid richten, gelooft dan, dat hijzelf tot u spreekt, wiens plaats wij bekleden, daar wij u niet alleen vermanen met zijn liefde, maar u ook niets anders prediken, dan wat hij geleerd heeft. Wij vragen u immers met aandrang, om, de lendenen van uw geest omgord, een zuiver en sober leven te leiden in de vreze des Heren, en uw geest niet, zijn plicht om te heersen vergetend, te laten toestemmen in de begeerte van het vlees. Kort en broos zijn de vreugden der aardse genietingen, welke hen, die tot de eeuwigheid geroepen zijn, van de paden des levens trachten af te leiden. Een gelovige en godsdienstige geest moet dan ook begeren hetgeen van den hemel is, en vol verlangen naar de goddelijke beloften, zich tot de liefde voor het onvergankelijke goed en tot de hoop op het ware licht verheffen. Weest echter zeker, zeer geliefden, dat uw moeite, waarmee gij de ondeugden weerstaat en de vleselijke begeerten bestrijdt, welgevallig en kostbaar is in de ogen van God, en niet alleen u maar ook mij bij Gods barmhartigheid ten goede zal komen. daar de vooruitgang van de kudde des Heren een eer is voor de zorg van den herder. “Mijn kroon immers, zoals de Apostel zegt, en vreugde zijt gij” als uw geloof, dat van het begin van het Evangelie af in de gehele wereld geroemd is, in liefde en heiligheid volhardt. Want ofschoon de Kerk. die zich over de gehele aarde bevindt, in haar volheid door alle deugden bloeien moet, past het u toch in het bijzonder onder de overige volkeren door de verdiensten van uw godsdienstigheid uit te munten, die, gegrondvest als gij zijt op de hoogte der Apostolische rots. onze Heer Jesus Christus met al de anderen verlost heeft en de zalige Petrus meer dan al de anderen heeft onderwezen. Door denzelfden Christus onzen Heer. Amen.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
https://rkdocumenten.be/toondocument/9239-2e-preek-op-de-verjaardag-van-zijn-bisschopswijding-nl