Inter Insigniores
x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:
Informatie over dit document
Inter Insigniores
Verklaring aangaande de vraag over het toelaten van vrouwen tot het ambtelijk priesterschap
Franjo Kardinaal Seper
Congregatie voor de Geloofsleer
15 oktober 1976
Curie - Verklaringen
1977, Archief van de Kerken jrg. 32 nr. 7 blz. 283-296
15 oktober 1976
Archief van de Kerken
26 januari 2023
223
nl
Referenties naar dit document: 13
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social media- HOOFDSTUK 5 Het ambtelijk priesterschap moet worden beschouwd in het licht van het Christus-mysterie
5
Is het priesterschap van de man een inbreuk tegen de rechten van de vrouw? ->
Nadat deze norm van de Kerk en haar gronden in herinnering zijn gebracht, lijkt het nuttig en gunstig deze norm toe te lichten door haar gepastheid aan te tonen, wat het eigene van het theologisch denken is: dat immers alleen mannen tot het ontvangen van de priesterwijding worden geroepen, staat in nauw verband met de eigen aard van het sacrament en zijn bijzondere verhouding tot het Christus-mysterie. Het gaat er nu niet om een overtuigend bewijs te leveren, maar om de leer door een geloofsanalogie te verhelderen.
Het is de constante leer van de Kerk, welke het Tweede Vaticaans Concilie[d:4] opnieuw en uitvoeriger heeft verkondigd, de bisschoppensynode van 1971[d:244] heeft herhaald en deze Heilige Congregatie voor de geloofsleer[d:106] in haar verklaring van 24 juni 1973 nog eens heeft uitgesproken, dat de bisschop of priester bij de uitoefening van hun ambt niet in eigen persoon handelen, maar Christus vertegenwoordigen, die door hem handelt: de priester fungeert waarlijk voor Christus, zoals de heilige Cyprianus reeds in de derde eeuw schreef. 1[[1048]] Christus zelf te kunnen representeren, beschouwde Paulus als het eigene van zijn apostolisch ambt 2[[b:2 Kor. 5, 20; Gal. 4, 14]]. Deze vertegenwoordiging van Christus bereikt dan zijn diepste betekenis en heel bijzondere omvang, als de eucharistische synaxis wordt gevierd, bron en centrum van de eenheid van de kerk, het offermaal waarin het volk van God zich aansluit bij het offer van Christus: de priester, die alleen de macht heeft dit te voltrokken, handelt niet alleen in de kracht die hem door Christus wordt medegedeeld, maar in de persoon van Christus, 3[[570|33]] 4[[617|10]] 5[[617|28]] 6[[704|2]] 7[[704|13]] 8[[[1794]]] 9[[[437|6]]] wiens taken hij overneemt, zodat hij zijn gestalte zelf draagt, als hij de woorden van de consecratie uitspreekt. 10[[t:iiia q. 83 a. 1 ad 3]]
Het christelijk priesterambt is dus sacramenteel van aard, de priester is een teken waarvan de bovennatuurlijke werkdadigheid weliswaar wordt afgeleid van de eenmaal ontvangen wijding, maar een teken dat zichtbaar moet zijn 11[[909]] en waarvan de gelovigen de betekenis gemakkelijk moeten kunnen onderscheiden.
Heel de bedeling van de sacramenten is gegrond in natuurlijke tekenen die een kracht hebben tot aanduiden, zodat het bij de geest van de mensen aansluit: de sacramentele tekenen, zoals de heilige Thomas zegt, maken op grond van een natuurlijke gelijkenis aanschouwelijk. 12[[909]] Dezelfde natuurlijke gelijkenis wordt echter zowel omtrent personen als zaken vereist: wanneer namelijk het optreden van Christus in de eucharistie sacramenteel tegenwoordig moet worden gesteld, zou de natuurlijke gelijkenis die tussen Christus en zijn dienaar vereist is, ontbreken, als zijn taak niet door een man werd vervuld: anders zou moeilijk in de bedienaar het beeld van Christus worden waargenomen; aangezien Christus zelf een man was en blijft.
Ongetwijfeld is Christus de eerstgeborene van heel het menselijk geslacht, evenzeer van vrouwen als van mannen: Hij heeft de eenheid die door de zonde was verbroken zo hersteld, dat er geen jood noch griek, geen slaaf noch vrije, geen man noch vrouw meer is, want allen zijn één in Christus Jezus 13[[b:Gal. 3, 28]]. Niettemin is het Woord vlees geworden volgens het mannelijk geslacht; dit steunt weliswaar op een feit dat, laat staan dat het een zekere voortreffelijkheid van de man boven de vrouw met zich meebrengt, niet van de heilsbedeling kan worden gescheiden; want het stemt overeen met het geheel van het plan van God zoals het door God is geopenbaard waarvan het mysterie van het verbond de kern is.
Het heil dat de mensen door God wordt aangeboden, ofwel de vereniging met Hem waartoe zij worden geroepen, namelijk het verbond, werd reeds in het Oude Testament, bij de profeten, bij voorkeur beschreven onder het beeld van een huwelijksmysterie: het uitverkoren volk werd de vurig beminde bruid van God; zowel de joodse als de christelijke traditie hebben, altijd weer het Hooglied lezend, de innige vertrouwelijkheid van deze liefde onderkend; de bruidegom zal trouw blijven, hoe dikwijls de bruid ook zijn liefde teleurstelt, dat wil zeggen, hoe dikwijls Israël God ook ontrouw is 14[[b:Hos. 1-3; Jer. 2]]. Maar toen de volheid van de tijd gekomen was (Gal. 4, 4)[b:Gal. 4, 4], is het Woord, de Zoon van God, daarom vlees geworden om in zijn bloed, dat voor velen tot vergeving van de zonden werd vergoten, een nieuw en eeuwig verbond aan te gaan en te bekrachtigen: zijn dood zou de kinderen van God, die verstrooid waren, weer samenbrengen; uit zijn doorboorde zijde werd de Kerk geboren, zoals Eva uit de zijde van Adam werd geboren.
Nu eerst wordt dit huwelijksmysterie dat de geschriften van het Oude Testament hebben aangekondigd en bezongen ten volle en voor altijd verwezenlijkt: Christus is de bruidegom; de Kerk is zijn bruid, die Hij daarom liefheeft, omdat Hij haar door zijn bloed heeft verworven, opdat Hij haar tot zich zou voeren heerlijk, heilig en onbesmet gemaakt en niet meer van haar gescheiden kan worden. Het thema van het huwelijk wordt immers ontwikkeld vanaf de brieven van de heilige Paulus 15[[b:2 Kor. 9, 1-2; Ef. 5, 22-33]] tot de geschriften van de heilige Johannes 16[[b:Joh. 3, 29; Openb. 19, 7.9]]; het wordt echter ook aangehaald in de synoptische evangeliën, want zolang zij de bruidegom in hun midden hebben, kunnen zijn vrienden niet vasten 17[[b:Mc. 2, 19]]; het Rijk der hemelen gelijkt op een koning die een bruiloftsfeest gaf voor zijn zoon 18[[b:Mt. 22, 1-14]]. Door deze taal van de Heilige Schrift, geheel met symbolen doorweven, waardoor man en vrouw in hun innigste eigenheid worden weergegeven en geraakt, is ons het mysterie van God en Christus geopenbaard, dat in zich ondoorgrondelijk is.
Men mag dus nooit over het hoofd zien, dat Christus een man is. Om nu de betekenis van deze symboliek in de economie van de openbaring niet te veronachtzamen, dient men eraan vast te houden, dat in die handelingen die het wijdingsmerkteken vragen en waarin Christus zelf, de bewerker van het verbond, bruidegom en hoofd van de kerk, wordt vertegenwoordigd in de uitoefening van zijn heilswerk, wat op de voortreffelijkste wijze gebeurt in de eucharistie, zijn rol want dit is de oorspronkelijke betekenis van het woord 'persoon' - door een man moet worden vervuld. Maar dit komt volstrekt niet voort uit een zekere voortreffelijkheid in de man als persoon, in de orde der waarden, maar alleen uit een verschil dat, op het vlak van de taken en dienstbetrekkingen, op feiten steunt.
Mag men zeggen, dat, daar Christus nu in een hemelse staat leeft, het van geen belang is, of Hij door een man of een vrouw wordt vertegenwoordigd, omdat er na de verrijzenis geen sprake meer is van huwen of ten huwelijk gegeven worden 19[[b:Mt. 22,30]]? Deze woorden betekenen niet, dat in de eeuwige glorie het onderscheid tussen man en vrouw, dat toch de eigen identiteit van de persoon bepaalt, wordt opgeheven. Wat evengoed van Christus moet worden gezegd als van ons.
Klaarblijkelijk toch oefent het, geslachtelijk verschil een grote invloed uit op de menselijke natuur, in elk geval dieper dan bijvoorbeeld de verschillen van volkeren; deze toch raken de menselijke persoon niet zo diep als het verschil van geslacht, dat onmiddellijk betrekking heeft zowel op de communicatie tussen de personen als op de menselijke voortplanting, en in de Bijbelse openbaring wordt toegeschreven aan een oorspronkelijk wilsbesluit Gods: "man en vrouw schiep Hij hen" (Gen. 1, 27)[b:Gen. 1, 27].
Maar misschien zullen sommigen aanhouden en zeggen, dat de priester, vooral wanneer hij voorgaat bij liturgische en sacramentele handelingen, evenzeer de Kerk vertegenwoordigt, in wier naam hij immers handelt met de bedoeling 'te doen wat de Kerk doet'. In die zin zeiden de middeleeuwse theologen, dat de bedienaar ook handelde 'in de persoon van de Kerk', dat wil zeggen, in naam van heel de Kerk en om haar te vertegenwoordigen. Wat er nu ook zij van de deelneming van de gelovigen aan het liturgisch handelen, de priester celebreert inderdaad in naam van heel de Kerk, daar hij immers in naam van allen bidt en in de Mis het offer van de hele Kerk opdraagt: de Kerk offert in het nieuwe paasmaal Christus de Heer door de priesters onder zichtbare tekenen. 20[[[694|4]]] Als de priester dus ook de Kerk zelf vertegenwoordigt, zou men dan mogen denken, dat zij in overeenstemming met de boven omschreven symboliek door een vrouw zou kunnen worden vertegenwoordigd? Men moet inderdaad toegeven, dat de priester de Kerk vertegenwoordigt, die het lichaam van Christus is; maar omdat hij allereerst Christus zelf, die het hoofd en de herder van de Kerk is, vertegenwoordigt, gebruikt het Tweede Vaticaans Concilie de woorden in de persoon van Christus, waardoor het de uitdrukking nauwkeuriger uitdrukt en vervolledigt. 21[[617|28]] 22[[704|2]] 23[[[419|92]]] 24[[[1794]]] Door deze taak te vervullen, zit de priester de christelijke synaxe voor en viert hij het eucharistisch offer, waarin heel de Kerk offert en zelf wordt geofferd. 25[[392|32]]
Wie zich door bovengenoemde overwegingen wil laten leiden, zal beter inzien, hoe terecht de Kerk op deze wijze te werk gaat; mogen tenslotte uit deze geschillen die in onze tijd ontstaan zijn, of vrouwen al of niet de wijding mogen ontvangen, de christenen zich aangespoord voelen het mysterie van de Kerk te onderzoeken, de natuur en de betekenis van het bisschops- en priesterambt nauwkeuriger te bestuderen en ook de authentieke en aparte plaats van de priester binnen de gemeenschap van de gedoopten weer te ontdekken, waarvan hij weliswaar een lid is, maar toch onderscheiden, omdat bij die handelingen waarvoor het wijdingsmerkteken wordt vereist de priester, met die werkdadigheid die eigen is aan de sacramenten, het beeld en het teken van Christus zelf is, die samenroept, vergeeft en het offer van het verbond voltrekt.
Het is de constante leer van de Kerk, welke het Tweede Vaticaans Concilie[d:4] opnieuw en uitvoeriger heeft verkondigd, de bisschoppensynode van 1971[d:244] heeft herhaald en deze Heilige Congregatie voor de geloofsleer[d:106] in haar verklaring van 24 juni 1973 nog eens heeft uitgesproken, dat de bisschop of priester bij de uitoefening van hun ambt niet in eigen persoon handelen, maar Christus vertegenwoordigen, die door hem handelt: de priester fungeert waarlijk voor Christus, zoals de heilige Cyprianus reeds in de derde eeuw schreef. 1[[1048]] Christus zelf te kunnen representeren, beschouwde Paulus als het eigene van zijn apostolisch ambt 2[[b:2 Kor. 5, 20; Gal. 4, 14]]. Deze vertegenwoordiging van Christus bereikt dan zijn diepste betekenis en heel bijzondere omvang, als de eucharistische synaxis wordt gevierd, bron en centrum van de eenheid van de kerk, het offermaal waarin het volk van God zich aansluit bij het offer van Christus: de priester, die alleen de macht heeft dit te voltrokken, handelt niet alleen in de kracht die hem door Christus wordt medegedeeld, maar in de persoon van Christus, 3[[570|33]] 4[[617|10]] 5[[617|28]] 6[[704|2]] 7[[704|13]] 8[[[1794]]] 9[[[437|6]]] wiens taken hij overneemt, zodat hij zijn gestalte zelf draagt, als hij de woorden van de consecratie uitspreekt. 10[[t:iiia q. 83 a. 1 ad 3]]
Het christelijk priesterambt is dus sacramenteel van aard, de priester is een teken waarvan de bovennatuurlijke werkdadigheid weliswaar wordt afgeleid van de eenmaal ontvangen wijding, maar een teken dat zichtbaar moet zijn 11[[909]] en waarvan de gelovigen de betekenis gemakkelijk moeten kunnen onderscheiden.
Heel de bedeling van de sacramenten is gegrond in natuurlijke tekenen die een kracht hebben tot aanduiden, zodat het bij de geest van de mensen aansluit: de sacramentele tekenen, zoals de heilige Thomas zegt, maken op grond van een natuurlijke gelijkenis aanschouwelijk. 12[[909]] Dezelfde natuurlijke gelijkenis wordt echter zowel omtrent personen als zaken vereist: wanneer namelijk het optreden van Christus in de eucharistie sacramenteel tegenwoordig moet worden gesteld, zou de natuurlijke gelijkenis die tussen Christus en zijn dienaar vereist is, ontbreken, als zijn taak niet door een man werd vervuld: anders zou moeilijk in de bedienaar het beeld van Christus worden waargenomen; aangezien Christus zelf een man was en blijft.
Ongetwijfeld is Christus de eerstgeborene van heel het menselijk geslacht, evenzeer van vrouwen als van mannen: Hij heeft de eenheid die door de zonde was verbroken zo hersteld, dat er geen jood noch griek, geen slaaf noch vrije, geen man noch vrouw meer is, want allen zijn één in Christus Jezus 13[[b:Gal. 3, 28]]. Niettemin is het Woord vlees geworden volgens het mannelijk geslacht; dit steunt weliswaar op een feit dat, laat staan dat het een zekere voortreffelijkheid van de man boven de vrouw met zich meebrengt, niet van de heilsbedeling kan worden gescheiden; want het stemt overeen met het geheel van het plan van God zoals het door God is geopenbaard waarvan het mysterie van het verbond de kern is.
Het heil dat de mensen door God wordt aangeboden, ofwel de vereniging met Hem waartoe zij worden geroepen, namelijk het verbond, werd reeds in het Oude Testament, bij de profeten, bij voorkeur beschreven onder het beeld van een huwelijksmysterie: het uitverkoren volk werd de vurig beminde bruid van God; zowel de joodse als de christelijke traditie hebben, altijd weer het Hooglied lezend, de innige vertrouwelijkheid van deze liefde onderkend; de bruidegom zal trouw blijven, hoe dikwijls de bruid ook zijn liefde teleurstelt, dat wil zeggen, hoe dikwijls Israël God ook ontrouw is 14[[b:Hos. 1-3; Jer. 2]]. Maar toen de volheid van de tijd gekomen was (Gal. 4, 4)[b:Gal. 4, 4], is het Woord, de Zoon van God, daarom vlees geworden om in zijn bloed, dat voor velen tot vergeving van de zonden werd vergoten, een nieuw en eeuwig verbond aan te gaan en te bekrachtigen: zijn dood zou de kinderen van God, die verstrooid waren, weer samenbrengen; uit zijn doorboorde zijde werd de Kerk geboren, zoals Eva uit de zijde van Adam werd geboren.
Nu eerst wordt dit huwelijksmysterie dat de geschriften van het Oude Testament hebben aangekondigd en bezongen ten volle en voor altijd verwezenlijkt: Christus is de bruidegom; de Kerk is zijn bruid, die Hij daarom liefheeft, omdat Hij haar door zijn bloed heeft verworven, opdat Hij haar tot zich zou voeren heerlijk, heilig en onbesmet gemaakt en niet meer van haar gescheiden kan worden. Het thema van het huwelijk wordt immers ontwikkeld vanaf de brieven van de heilige Paulus 15[[b:2 Kor. 9, 1-2; Ef. 5, 22-33]] tot de geschriften van de heilige Johannes 16[[b:Joh. 3, 29; Openb. 19, 7.9]]; het wordt echter ook aangehaald in de synoptische evangeliën, want zolang zij de bruidegom in hun midden hebben, kunnen zijn vrienden niet vasten 17[[b:Mc. 2, 19]]; het Rijk der hemelen gelijkt op een koning die een bruiloftsfeest gaf voor zijn zoon 18[[b:Mt. 22, 1-14]]. Door deze taal van de Heilige Schrift, geheel met symbolen doorweven, waardoor man en vrouw in hun innigste eigenheid worden weergegeven en geraakt, is ons het mysterie van God en Christus geopenbaard, dat in zich ondoorgrondelijk is.
Men mag dus nooit over het hoofd zien, dat Christus een man is. Om nu de betekenis van deze symboliek in de economie van de openbaring niet te veronachtzamen, dient men eraan vast te houden, dat in die handelingen die het wijdingsmerkteken vragen en waarin Christus zelf, de bewerker van het verbond, bruidegom en hoofd van de kerk, wordt vertegenwoordigd in de uitoefening van zijn heilswerk, wat op de voortreffelijkste wijze gebeurt in de eucharistie, zijn rol want dit is de oorspronkelijke betekenis van het woord 'persoon' - door een man moet worden vervuld. Maar dit komt volstrekt niet voort uit een zekere voortreffelijkheid in de man als persoon, in de orde der waarden, maar alleen uit een verschil dat, op het vlak van de taken en dienstbetrekkingen, op feiten steunt.
Mag men zeggen, dat, daar Christus nu in een hemelse staat leeft, het van geen belang is, of Hij door een man of een vrouw wordt vertegenwoordigd, omdat er na de verrijzenis geen sprake meer is van huwen of ten huwelijk gegeven worden 19[[b:Mt. 22,30]]? Deze woorden betekenen niet, dat in de eeuwige glorie het onderscheid tussen man en vrouw, dat toch de eigen identiteit van de persoon bepaalt, wordt opgeheven. Wat evengoed van Christus moet worden gezegd als van ons.
Klaarblijkelijk toch oefent het, geslachtelijk verschil een grote invloed uit op de menselijke natuur, in elk geval dieper dan bijvoorbeeld de verschillen van volkeren; deze toch raken de menselijke persoon niet zo diep als het verschil van geslacht, dat onmiddellijk betrekking heeft zowel op de communicatie tussen de personen als op de menselijke voortplanting, en in de Bijbelse openbaring wordt toegeschreven aan een oorspronkelijk wilsbesluit Gods: "man en vrouw schiep Hij hen" (Gen. 1, 27)[b:Gen. 1, 27].
Maar misschien zullen sommigen aanhouden en zeggen, dat de priester, vooral wanneer hij voorgaat bij liturgische en sacramentele handelingen, evenzeer de Kerk vertegenwoordigt, in wier naam hij immers handelt met de bedoeling 'te doen wat de Kerk doet'. In die zin zeiden de middeleeuwse theologen, dat de bedienaar ook handelde 'in de persoon van de Kerk', dat wil zeggen, in naam van heel de Kerk en om haar te vertegenwoordigen. Wat er nu ook zij van de deelneming van de gelovigen aan het liturgisch handelen, de priester celebreert inderdaad in naam van heel de Kerk, daar hij immers in naam van allen bidt en in de Mis het offer van de hele Kerk opdraagt: de Kerk offert in het nieuwe paasmaal Christus de Heer door de priesters onder zichtbare tekenen. 20[[[694|4]]] Als de priester dus ook de Kerk zelf vertegenwoordigt, zou men dan mogen denken, dat zij in overeenstemming met de boven omschreven symboliek door een vrouw zou kunnen worden vertegenwoordigd? Men moet inderdaad toegeven, dat de priester de Kerk vertegenwoordigt, die het lichaam van Christus is; maar omdat hij allereerst Christus zelf, die het hoofd en de herder van de Kerk is, vertegenwoordigt, gebruikt het Tweede Vaticaans Concilie de woorden in de persoon van Christus, waardoor het de uitdrukking nauwkeuriger uitdrukt en vervolledigt. 21[[617|28]] 22[[704|2]] 23[[[419|92]]] 24[[[1794]]] Door deze taak te vervullen, zit de priester de christelijke synaxe voor en viert hij het eucharistisch offer, waarin heel de Kerk offert en zelf wordt geofferd. 25[[392|32]]
Wie zich door bovengenoemde overwegingen wil laten leiden, zal beter inzien, hoe terecht de Kerk op deze wijze te werk gaat; mogen tenslotte uit deze geschillen die in onze tijd ontstaan zijn, of vrouwen al of niet de wijding mogen ontvangen, de christenen zich aangespoord voelen het mysterie van de Kerk te onderzoeken, de natuur en de betekenis van het bisschops- en priesterambt nauwkeuriger te bestuderen en ook de authentieke en aparte plaats van de priester binnen de gemeenschap van de gedoopten weer te ontdekken, waarvan hij weliswaar een lid is, maar toch onderscheiden, omdat bij die handelingen waarvoor het wijdingsmerkteken wordt vereist de priester, met die werkdadigheid die eigen is aan de sacramenten, het beeld en het teken van Christus zelf is, die samenroept, vergeeft en het offer van het verbond voltrekt.
Referenties naar alinea 5: 2
Over enige twijfels over het definitieve karakter van de leer van "Ordinatio Sacerdotalis" ->Is het priesterschap van de man een inbreuk tegen de rechten van de vrouw? ->