De veroordeling van het modernisme
x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:
Informatie over dit document
De veroordeling van het modernisme
Herderlijk schrijven aan de geestelijken en gelovigen van het aartsbisdom Mechelen, aan de vastenbrief van het jaar 1908 toegevoegd
Desiré Kardinaal Mercier
1 maart 1908
Overige auteurs - Verklaringen
1909, "Het modernismus, zijn verhouding tot de wetenschap, zijn veroordeling door Paus Pius X"
G. Mosmans Zoon, ’s Hertogenbosch, pp. 21-46
G. Mosmans Zoon, ’s Hertogenbosch, pp. 21-46
Uit het Fransch vertaald
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
1909
Bas. Van Kesteren
7 november 2022
3762
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
1
Waarde Broeders, Op 3 juli 1907 liet de Heilige Vader een lijst opstellen van de dwalingen [2497], welke later, allen te samen, bestempeld werden met de naam van „modernisme" en veroordeelde die. Op 8 September daaropvolgend, schonk hij aan de wereld een Encycliek [447], boven alles uitmuntend door rijkdom van inhoud, duidelijkheid en kloekheid, met het doel een verklaring te geven van de redenen, die oorzaak waren geweest van de veroordeling van het modernisme. Die dwalingen, doorgedrongen vooral in Frankrijk en Italië, tellen, God zij dank, weinig aanhangers in België. Dat gij er voor bewaard zijt gebleven, hebt gij te danken aan de waakzaamheid van uw herders alsook aan de geest van wetenschappelijke onpartijdigheid en christelijke onderwerping, die degenen bezielt, aan wie in ons land het hoger onderwijs is toevertrouwd. Desniettegenstaande beschouw ik het als een plicht van mijn herderlijk ambt, u gedeeltelijk in kennis te stellen met de pauselijke Encycliek, die van nu af in de geschiedenis van de Kerk aangeduid zal worden met de eerste woorden van dit gewichtig document nl. “ Pascendi Dominici Gregis [447]” of kortweg met het woord “ Pascendi [447]”. Aangezien de Heilige Vader zijn zendbrief richt tot alle kerken in het bijzonder, m.a.w. tot de Bisschoppen, priesters en leken van de gehele katholieke wereld, is hij van mening, dat elkeen er zijn voordeel mee kan doen. Het document [447] is trouwens van zo groot gewicht, dat het van stonde af aan van historische waarde is en in het vervolg iedereen, die belang stelt in het wel en wee van de Kerk, onze Moeder, er ten minste in hoofdzaak de betekenis van moet kennen. Hierbij komt nog: terstond nadat de Paus gesproken had (of juister gezegd, zelfs vóórdat hij sprak) hield de ongelovige pers, van het ogenblik, waarop de telegrafische agentschappen zijn woord wereldkundig maakten, zich voortdurend bezig, met dat te verdraaien. Noch de dagbladen, noch de revues, de Kerk vijandig gezind, waren in ons land zo eerlijk, de tekst of wel de hoofdlijnen van de inhoud van de Encycliek [447] op te nemen. Met een ijver en een eensgezindheid, alleen verklaarbaar door vooringenomenheid, gaven zij van het woord “modernisme” een verkeerde uitlegging en deden hen, die ze vol vertrouwen lazen, geloven, dat de Paus de moderne ideeën, m.a.w. (volgens hun dubbelzinnige wijze van uitdrukken) de moderne wetenschap en haar methoden veroordeelt. Die, voor de Paus en voor hen, die zijn voorlichtingen volgen, beledigende uitlegging wordt misschien te goeder trouw door enigen uwer gedeeld. Mocht dit het geval zijn, dan willen wij hen uit den droom helpen. Wij stellen ons daarom voor, u in te lichten omtrent het modernisme, met het doel u de redenen te doen inzien, die oorzaak waren van zijn veroordeling door het hoogst kerkelijk gezag.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Wat is het hoofdidee van het modernisme?
Waarin bestaat het modernisme? Of liever, (daar het niet er om te doen is, ons bezig te houden met kleinere bijzonderheden, die voor velen onder u van geen belang zouden zijn) — wat is het hoofdidee van het modernisme?
Het modernisme is geenszins de moderne uitdrukking voor „wetenschap" en bijgevolg is de veroordeling van het modernisme niet een veroordeling van de wetenschap, waarop wij allen terecht zo groot gaan, noch de afkeuring van haar methoden, welke de katholieke geleerden volgen en het als een eer moeten beschouwen, die toe te passen en te leren.
Het wezen van het modernisme bestaat in de verkondiging van de leer, dat de godsdienstige mens aan zichzelf en wel uitsluitend aan zichzelf het voorwerp van en de beweegreden voor zijn geloof moet ontlenen. Het verwerpt alle openbaring, die zich van buiten af aan het geweten zou opdringen, negeert zodoende (wat ook noodzakelijk volgen móet) het leerstellig gezag van de door Jezus Christus gestichte Kerk en loochent de hiërarchie, door God tot bestuur van de christelijke wereld ingesteld.
Brengen wij ons, tot juister begrip van de betekenis van deze hoofddwaling, de leer van de catechismus te binnen over de inrichting en de zending der katholieke Kerk.
Christus heeft zich aan de wereld niet voorgedaan als een zichzelf mistrouwend hoofd van een filosofische school, die een systeem van opinies, hervormbaar volgens het welnemen zijner leerlingen, heeft achtergelaten. Sterk door zijn goddelijke wijsheid en zijn soevereine macht, heeft Hij zijn openbaring, die aan de mensen hun eeuwig heil toonde alsmede de enige weg, welke daarheen leidt, voor hen tot wet gemaakt op hetzelfde ogenblik, waarop Hij die aan hen voorstelde.
Hij heeft hun een zedenwet voorgeschreven en tevens de nodige hulpmiddelen aan de hand gedaan, zonder welke het onmogelijk is er de voorschriften van te onderhouden.
De genade en de sacramenten, waardoor zij ons verleend of teruggeschonken wordt, (wanneer wij, na dezelve verloren te hebben, bereid zijn, haar door boetedoening te herkrijgen) vormen met elkaar die hulpmiddelen d. i. de uitdeling van het heil Hij heeft een Kerk gesticht. Daar Hij enige jaren slechts onder ons zou verblijven, heeft Hij, alvorens ons te verlaten, zijn macht toevertrouwd aan zijn Apostelen met de bevoegdheid, haar over te dragen op hun opvolgers, de Paus en de Bisschoppen. Slechts het episcopaat, in vereniging met den soevereine Opperherder, heeft dus de opdracht ontvangen en is geheel alléén gezonden, om de, door Christus geopenbaarde leringen, officieel voor te stellen en op authentieke wijze te verklaren; zij en zij alléén hebben het recht, met hun gezag de dwalingen aan te wijzen, met die leringen in strijd. De christen moet, steunend op het gezag der Kerk, vol vertrouwen de leer aannemen, die zij te geloven voorstelt. Wie haar gezag verwerpt of in twijfel trekt en zodoende één of meer waarheden loochent, die zij voorschrijft te geloven, sluit zichzèlf buiten de kerkelijke gemeenschap.
Waarin bestaat het modernisme? Of liever, (daar het niet er om te doen is, ons bezig te houden met kleinere bijzonderheden, die voor velen onder u van geen belang zouden zijn) — wat is het hoofdidee van het modernisme?
Het modernisme is geenszins de moderne uitdrukking voor „wetenschap" en bijgevolg is de veroordeling van het modernisme niet een veroordeling van de wetenschap, waarop wij allen terecht zo groot gaan, noch de afkeuring van haar methoden, welke de katholieke geleerden volgen en het als een eer moeten beschouwen, die toe te passen en te leren.
Het wezen van het modernisme bestaat in de verkondiging van de leer, dat de godsdienstige mens aan zichzelf en wel uitsluitend aan zichzelf het voorwerp van en de beweegreden voor zijn geloof moet ontlenen. Het verwerpt alle openbaring, die zich van buiten af aan het geweten zou opdringen, negeert zodoende (wat ook noodzakelijk volgen móet) het leerstellig gezag van de door Jezus Christus gestichte Kerk en loochent de hiërarchie, door God tot bestuur van de christelijke wereld ingesteld.
Brengen wij ons, tot juister begrip van de betekenis van deze hoofddwaling, de leer van de catechismus te binnen over de inrichting en de zending der katholieke Kerk.
Christus heeft zich aan de wereld niet voorgedaan als een zichzelf mistrouwend hoofd van een filosofische school, die een systeem van opinies, hervormbaar volgens het welnemen zijner leerlingen, heeft achtergelaten. Sterk door zijn goddelijke wijsheid en zijn soevereine macht, heeft Hij zijn openbaring, die aan de mensen hun eeuwig heil toonde alsmede de enige weg, welke daarheen leidt, voor hen tot wet gemaakt op hetzelfde ogenblik, waarop Hij die aan hen voorstelde.
Hij heeft hun een zedenwet voorgeschreven en tevens de nodige hulpmiddelen aan de hand gedaan, zonder welke het onmogelijk is er de voorschriften van te onderhouden.
De genade en de sacramenten, waardoor zij ons verleend of teruggeschonken wordt, (wanneer wij, na dezelve verloren te hebben, bereid zijn, haar door boetedoening te herkrijgen) vormen met elkaar die hulpmiddelen d. i. de uitdeling van het heil Hij heeft een Kerk gesticht. Daar Hij enige jaren slechts onder ons zou verblijven, heeft Hij, alvorens ons te verlaten, zijn macht toevertrouwd aan zijn Apostelen met de bevoegdheid, haar over te dragen op hun opvolgers, de Paus en de Bisschoppen. Slechts het episcopaat, in vereniging met den soevereine Opperherder, heeft dus de opdracht ontvangen en is geheel alléén gezonden, om de, door Christus geopenbaarde leringen, officieel voor te stellen en op authentieke wijze te verklaren; zij en zij alléén hebben het recht, met hun gezag de dwalingen aan te wijzen, met die leringen in strijd. De christen moet, steunend op het gezag der Kerk, vol vertrouwen de leer aannemen, die zij te geloven voorstelt. Wie haar gezag verwerpt of in twijfel trekt en zodoende één of meer waarheden loochent, die zij voorschrijft te geloven, sluit zichzèlf buiten de kerkelijke gemeenschap.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
De houding van de Kerk tegenover de modernisten
De excommunicatie, door de Paus uitgesproken tegen de hardnekkige modernisten, en die onze tegenstanders zouden willen doen voorkomen als iets despotisch, is de eenvoudigste en natuurlijkste zaak der wereld. Niets is hier in het spe, dan een eerlijkheidskwestie.
De vraag is: stelt gij geloof in het goddelijk gezag der Kerk? Ja of neen? Neemt gij niet slechts voor het uiterlijk maar ook inwendig aan, wat zij u in de naam van Jezus Christus te geloven voorstelt? Wilt gij haar gehoorzamen? Antwoordt nu ronduit.
Zo ja, dan stelt zij haar Sacramenten te uwer beschikking en neemt zij op zich, u te geleiden naar de haven des heils.
Zoo neen, dan verbreekt gij opzettelijk de band, die u met haar verbond, die zij had vastgeknoopt, die haar genade geheiligd had. Dan behoort gij voor God en uw geweten niet meer tot haar. Vermeet u in dit geval niet, de schijn aan te nemen, dat gij nog deel van haar uitmaakt. De eerlijkheid verbiedt u, uzelf nog te doen doorgaan voor een van haar kinderen en zij, die zich aan heiligschennende huichelarij wil noch kan medeplichtig maken, vraagt u en èist desnoods van u, haar rangen te verlaten.
Doch — begrijpt mij goed: zij verstoot u slechts voor zó lang, als gij dit zelf verkiest. Zo gauw gij, vol berouw over uw afdwaling, wederom in alle oprechtheid haar gezag erkent, zal zij u met de vergevensgezindheid van een moeder weer opnemen en behandelen met al die voorkomendheid, welke de vader uit de gelijkenis zijn berouwhebbende zoon betoonde.
De inrichting der Kerk is aldus: Het katholiek episcopaat, aan wiens hoofd de Paus staat, is de opvolger der twaalf Apostelen, en steunend op hun gezag leert het de gelovigen de christelijke openbaring.
Juist zoals in het hoofd, als middelpunt, het leven van het gehele organisme geconcentreerd en daarin zijn werking en beweging geheel geordend en bestuurd wordt, evenzo verleent de Paus eenheid aan de lerende Kerk en telkens, wanneer er onder de gelovigen of Bisschoppen een geschil over de leer ontstaat, beslecht de Paus met soeverein gezag. Hoger beroep dan op hem, bestaat niet.
Kortom, zoo dikwijls een christen, wanneer het ook zijn moge, zich de twee volgende vragen van belang stelt:
In het voorbijgaan zij gezegd, dat het orgaan, hetgeen ons de door Jezus Christus geopenbaarde leer, overbrengt, de “traditie” is, waaraan het Christelijk geloof moet beantwoorden. Welnu, het modernisme, dat de Paus veroordeeld heeft, is de negatie van deze zo eenvoudige leer, u onderwezen van uw jeugd af, toen gij uzelf voorbereidde tot de eerste communie.
De excommunicatie, door de Paus uitgesproken tegen de hardnekkige modernisten, en die onze tegenstanders zouden willen doen voorkomen als iets despotisch, is de eenvoudigste en natuurlijkste zaak der wereld. Niets is hier in het spe, dan een eerlijkheidskwestie.
De vraag is: stelt gij geloof in het goddelijk gezag der Kerk? Ja of neen? Neemt gij niet slechts voor het uiterlijk maar ook inwendig aan, wat zij u in de naam van Jezus Christus te geloven voorstelt? Wilt gij haar gehoorzamen? Antwoordt nu ronduit.
Zo ja, dan stelt zij haar Sacramenten te uwer beschikking en neemt zij op zich, u te geleiden naar de haven des heils.
Zoo neen, dan verbreekt gij opzettelijk de band, die u met haar verbond, die zij had vastgeknoopt, die haar genade geheiligd had. Dan behoort gij voor God en uw geweten niet meer tot haar. Vermeet u in dit geval niet, de schijn aan te nemen, dat gij nog deel van haar uitmaakt. De eerlijkheid verbiedt u, uzelf nog te doen doorgaan voor een van haar kinderen en zij, die zich aan heiligschennende huichelarij wil noch kan medeplichtig maken, vraagt u en èist desnoods van u, haar rangen te verlaten.
Doch — begrijpt mij goed: zij verstoot u slechts voor zó lang, als gij dit zelf verkiest. Zo gauw gij, vol berouw over uw afdwaling, wederom in alle oprechtheid haar gezag erkent, zal zij u met de vergevensgezindheid van een moeder weer opnemen en behandelen met al die voorkomendheid, welke de vader uit de gelijkenis zijn berouwhebbende zoon betoonde.
De inrichting der Kerk is aldus: Het katholiek episcopaat, aan wiens hoofd de Paus staat, is de opvolger der twaalf Apostelen, en steunend op hun gezag leert het de gelovigen de christelijke openbaring.
Juist zoals in het hoofd, als middelpunt, het leven van het gehele organisme geconcentreerd en daarin zijn werking en beweging geheel geordend en bestuurd wordt, evenzo verleent de Paus eenheid aan de lerende Kerk en telkens, wanneer er onder de gelovigen of Bisschoppen een geschil over de leer ontstaat, beslecht de Paus met soeverein gezag. Hoger beroep dan op hem, bestaat niet.
Kortom, zoo dikwijls een christen, wanneer het ook zijn moge, zich de twee volgende vragen van belang stelt:
- Wat heb ik op dit ogenblik te geloven?
- Waarom heb ik dit te geloven?
In het voorbijgaan zij gezegd, dat het orgaan, hetgeen ons de door Jezus Christus geopenbaarde leer, overbrengt, de “traditie” is, waaraan het Christelijk geloof moet beantwoorden. Welnu, het modernisme, dat de Paus veroordeeld heeft, is de negatie van deze zo eenvoudige leer, u onderwezen van uw jeugd af, toen gij uzelf voorbereidde tot de eerste communie.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Ontwikkeling van het Modernisme. De verwantschap van de modernistische geest met het protestantisme
De ideeën, die de modernistische leer hebben voortgebracht, zijn opgekomen en hebben zich ontwikkeld in den protestantse bodem van Duitsland, zijn al gauw gewend geraakt aan den Engelse grond en hebben enige loten geschoten in de Verenigde Staten. De modernistische geest is overgegaan op katholieke landen; hij heeft bij enige schrijvers, die geen rekening genoeg hielden met de traditie van de Kerk, dwalingen doen ontstaan, wier onzinnigheid de rechtgeaarde gewetens, vol eenvoud getrouw aan het geloof van hun doopsel, in beroering brengt. Die geest is gegaan over Frankrijk, Italië heeft er bitter door geleden, enige katholieken van Engeland en Duitsland zijn er door aangestoken; België is een van de landen van de katholieke wereld, die het best aan zijn verderfelijke invloed weerstand hebben geboden. Gij hoort het, wij maken een distinctie tussen de modernistische leer en de geest, die haar bezielt. De leer, hier en daar verspreid in de geschriften van filosofen, theologen, exegeten ofwel apologeten heeft in de Encycliek Pascendi [447] op bewonderenswaardige wijze een systematische ordening gevonden; omdat gij evenwel het geluk hebt gehad er aan te ontsnappen, zal ik mij hier niet bezighouden met het betoog, hoezeer ze in strijd is met het geloof en de gezonde filosofie.Meer vrees ik echter voor uw zielen de besmetting door de modernistische geest. Die geest is afkomstig van het protestantisme. Gij kent het protestantisme. Luther ontzegt aan de Kerk het recht, namens God aan de Christenen de openbaring van Christus voor te houden; de Christen, aldus beweert hij, is in staat zélf zijn geloof te leren kennen; de elementen ervan put hijzelf uit de heilige Schrift, die eenieder, geïnspireerd door de heiligen Geest, op zijn wijze uitlegt. Hij duldt in de Kerk geen hiërarchisch ingesteld gezag, om aan de wereld de geopenbaarde waarheden getrouw over te leveren, om die rechtmatig en zodanig, dat er geen twijfel overblijft, uit te leggen, om die voortdurend ongeschonden te bewaren. Daarin is het essentiële twistpunt gelegen tussen het katholicisme en het protestantisme. Het katholicisme leert, dat het geloof van de Christen aan de gelovigen wordt verkondigd door een officieel orgaan, nl. het katholiek episcopaat, dat hun de geopenbaarde leer overbrengt, en gebaseerd is op de aanneming van het gezag van dat orgaan. Het protestantisme daarentegen leert, dat het geloof uitsluitend zaak is van het individueel oordeel, steunend op de uitleg van de heilige Schrift. Het protestantisme, aldus opgezet, is in de 16e eeuw door het Concilie van Trente [d:21] veroordeeld en niemand wordt er meer gevonden, die zich protestant durft noemen en zich tegelijkertijd katholiek waant. Doch de protestantse geest is hier en daar in katholieke kringen binnengedrongen en heeft daarin opvattingen ontwikkeld, waarin men tegelijkertijd zuiverheid van mening vindt, zucht tot bekering van katholieken en afwijkingen van het gezond verstand, die eigen zijn aan het protestantisme. Frederik Paulsen, professor aan de protestant-rationalistische Universiteit van Berlijn, signaleert naar aanleiding van de Encycliek Pascendi [447] het volgend geval. “Het schijnt wel”, zo zegt hij, “dat alle door de Encycliek [447] veroordeelde leringen van Duitse oorsprong zijn en toch is er wellicht in de schoot van de theologische Faculteiten van Duitsland niet één enkele theologant, die het Modernisme verdedigt.” Die opmerking is tekenend. Dat men in Duitsland, in universitaire kringen, sporen vindt van die protestantse geest, is waarlijk niet kenmerkend voor de laatste tijd. Toen in 1868 Pius IX de opening aankondigde van een algemeen Concilie [d:217], schreef zeker geleerd katholiek, destijds zeer in aanzien en professor aan de Universiteit van München, Döllinger nl., die later openlijk is afgevallen, met betrekking tot de plicht, door de Bisschoppen op de vergaderingen gedurende het Concilie [d:217] te vervullen: “De Bisschoppen zijn verplicht op het Concilie [d:217] getuigenis te gaan afleggen van het geloof van hun diocesanen; de bepalingen, die daar gemaakt zullen worden, moeten de uitdrukking zijn van hun aller geloof.” Mijn Broeders, gij hoort het, tóen reeds werd de overeenstemming van de meningen van ieder in het bijzonder in plaats gesteld van de leiding door het gezag.
De ideeën, die de modernistische leer hebben voortgebracht, zijn opgekomen en hebben zich ontwikkeld in den protestantse bodem van Duitsland, zijn al gauw gewend geraakt aan den Engelse grond en hebben enige loten geschoten in de Verenigde Staten. De modernistische geest is overgegaan op katholieke landen; hij heeft bij enige schrijvers, die geen rekening genoeg hielden met de traditie van de Kerk, dwalingen doen ontstaan, wier onzinnigheid de rechtgeaarde gewetens, vol eenvoud getrouw aan het geloof van hun doopsel, in beroering brengt. Die geest is gegaan over Frankrijk, Italië heeft er bitter door geleden, enige katholieken van Engeland en Duitsland zijn er door aangestoken; België is een van de landen van de katholieke wereld, die het best aan zijn verderfelijke invloed weerstand hebben geboden. Gij hoort het, wij maken een distinctie tussen de modernistische leer en de geest, die haar bezielt. De leer, hier en daar verspreid in de geschriften van filosofen, theologen, exegeten ofwel apologeten heeft in de Encycliek Pascendi [447] op bewonderenswaardige wijze een systematische ordening gevonden; omdat gij evenwel het geluk hebt gehad er aan te ontsnappen, zal ik mij hier niet bezighouden met het betoog, hoezeer ze in strijd is met het geloof en de gezonde filosofie.Meer vrees ik echter voor uw zielen de besmetting door de modernistische geest. Die geest is afkomstig van het protestantisme. Gij kent het protestantisme. Luther ontzegt aan de Kerk het recht, namens God aan de Christenen de openbaring van Christus voor te houden; de Christen, aldus beweert hij, is in staat zélf zijn geloof te leren kennen; de elementen ervan put hijzelf uit de heilige Schrift, die eenieder, geïnspireerd door de heiligen Geest, op zijn wijze uitlegt. Hij duldt in de Kerk geen hiërarchisch ingesteld gezag, om aan de wereld de geopenbaarde waarheden getrouw over te leveren, om die rechtmatig en zodanig, dat er geen twijfel overblijft, uit te leggen, om die voortdurend ongeschonden te bewaren. Daarin is het essentiële twistpunt gelegen tussen het katholicisme en het protestantisme. Het katholicisme leert, dat het geloof van de Christen aan de gelovigen wordt verkondigd door een officieel orgaan, nl. het katholiek episcopaat, dat hun de geopenbaarde leer overbrengt, en gebaseerd is op de aanneming van het gezag van dat orgaan. Het protestantisme daarentegen leert, dat het geloof uitsluitend zaak is van het individueel oordeel, steunend op de uitleg van de heilige Schrift. Het protestantisme, aldus opgezet, is in de 16e eeuw door het Concilie van Trente [d:21] veroordeeld en niemand wordt er meer gevonden, die zich protestant durft noemen en zich tegelijkertijd katholiek waant. Doch de protestantse geest is hier en daar in katholieke kringen binnengedrongen en heeft daarin opvattingen ontwikkeld, waarin men tegelijkertijd zuiverheid van mening vindt, zucht tot bekering van katholieken en afwijkingen van het gezond verstand, die eigen zijn aan het protestantisme. Frederik Paulsen, professor aan de protestant-rationalistische Universiteit van Berlijn, signaleert naar aanleiding van de Encycliek Pascendi [447] het volgend geval. “Het schijnt wel”, zo zegt hij, “dat alle door de Encycliek [447] veroordeelde leringen van Duitse oorsprong zijn en toch is er wellicht in de schoot van de theologische Faculteiten van Duitsland niet één enkele theologant, die het Modernisme verdedigt.” Die opmerking is tekenend. Dat men in Duitsland, in universitaire kringen, sporen vindt van die protestantse geest, is waarlijk niet kenmerkend voor de laatste tijd. Toen in 1868 Pius IX de opening aankondigde van een algemeen Concilie [d:217], schreef zeker geleerd katholiek, destijds zeer in aanzien en professor aan de Universiteit van München, Döllinger nl., die later openlijk is afgevallen, met betrekking tot de plicht, door de Bisschoppen op de vergaderingen gedurende het Concilie [d:217] te vervullen: “De Bisschoppen zijn verplicht op het Concilie [d:217] getuigenis te gaan afleggen van het geloof van hun diocesanen; de bepalingen, die daar gemaakt zullen worden, moeten de uitdrukking zijn van hun aller geloof.” Mijn Broeders, gij hoort het, tóen reeds werd de overeenstemming van de meningen van ieder in het bijzonder in plaats gesteld van de leiding door het gezag.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
De modernistische geest van Tyrrell
Degene, die in de modernistische beweging van den tegenwoordige tijd het diepst is doorgedrongen, die haar streven het nauwlettenst heeft gadegeslagen, degene, die haar geest het best heeft weten te beoordelen en er allicht het meest door aangestoken is, zal wel de Engelse priester Tyrrell George Tyrrell, een.. George Tyrrell, een bekeerling uit het Protestantisme, trad in de Sociëteit van Jezus, waarin hij, als novice, uitmuntte door vurige ijver. Vóór enige jaren deed hij verschillende werken het licht zien o. a. : ..Hard sayings. nova et vetera" (Meditaties); ,.La religion exterieure" (Een verzameling toespraken, gehouden voor de studenten van Oxford). Zijn verschillende werken hadden werkelijk succes en de twee laatste werden zelfs in het Frans vertaald, doch het boek, dat Tyrrell naam deed maken —helaas — was , Lex orandi" of „Gebed en Geloof," verschenen in 1904. Dat werk, hetwelk bij vergissing het „Imprimatur" droeg van den Bisschop van Southwark, alsmede de goedkeuring van Pater Charnley S. J., bevatte tal van dwalingen en werd veroordeeld door de Congregatie van den Index. In het begin van 1906 trad Tyrrell uit de Sociëteit. Sinds dien tijd heeft de ex-jezuïet zich niet alleen niet onderworpen, doch tot spreekbuis verschillende bladen genomen en revue's (o.a. "The quaterly review"), waarin hij steeds-onrechtzinniger ideeën ontwikkelt. 't Valt moeilijk uit te maken, tot welke bijzondere modernistische school Tyrrell wel behoort; van alle heeft hij iets overgenomen. Zie vooral over hem: „Bulletin de littérature ecclésiastique de Toulouse" (février 1906) en ,,Revue pratique d'apologétique" (juillet 1907—avril 1908) alsook ,,Etudes”, nrs. de mars, avril, mai 1908. zijn.
Welnu, in de talrijke geschriften, in de loop der laatste tien jaren door hem in het licht gegeven, is, naast bladzijden vol innige godsvrucht, — die wij onzerzijds met stichting gelezen hebben en waarvoor wij de schrijver onze hartelijkste dank weten, — dikwijls zelfs in de geest, welken die bladzijden ademen, de hoofddwaling vervat van Döllinger, m. a. w. het hoofdidee van het protestantisme.
Dit baart overigens waarlijk zulk een verwondering niet, want Tyrrell is een bekeerling, wiens opvoeding oorspronkelijk protestants was.
Steeds nauwkeurig en bijna uitsluitend lettend op de inwendige stem van het geweten, weinig of niet vastgehouden door de traditionele leer van het dogma en de kerkelijke geschiedenis, bovenal bezorgd, diegenen van onze tijdgenoten in de schoot van de Kerk te houden, welke door de sensatieverwekkende stellingen van de ongelovigen in de war gebracht worden, ongelovigen die, nu eens in naam van de natuurwetenschappen, dan weer in naam van de historische kritiek, hun filosofische vooroordelen en onzekere hypothesen willen doen doorgaan voor gevolgtrekkingen, gemaakt door de wetenschap maar in strijd met ons geloof, heeft Tyrrell veertig jaar later een streven hernieuwd, niet ongelijk aan dat van de apostaat Döllinger.
De Openbaring, aldus redeneert hij, is geen pand van leringen, dat aan de hoede van de lerende Kerk toevertrouwd is en waarvan de gelovigen de authentieke uitleg verplicht zijn aan te nemen op ieder gegeven ogenblik in de geschiedenis. Zij maakt het leven uit van de gezamenlijke godsdienstige zielen of beter nog, van alle zielen van goede wil, die er naar streven hier op aarde een hoger ideaal te verwezenlijken dan het laag bij de grondse van de zelfzuchtige geesten. De Heiligen van het Christendom vormen de uitgelezen kern van deze onzichtbare maatschappij, van deze gemeenschap van Heiligen. Terwijl het godsdienstig leven onveranderlijk zijn gang gaat in de diepten van het christelijk bewustzijn, wordt het “theologisch geloof” in de gemoederen ontwikkeld, wordt het weergegeven in formules, die opgedrongen worden door de behoefte van het ogenblik, maar des te minder in overeenstemming met de bestaande werkelijkheid van het geloof, naarmate het theologisch geloof wint in scherpte van omlijning. Het gezag in de Rooms-katholieke Kerk — de Bisschoppen met de Paus — vertolkt het inwendig leven van de gelovigen, geeft de uitkomsten op van het algemeen bewustzijn en zet die om in dogmatische formules. Doch het inwendige, godsdienstige leven zelf blijft het voornaamste richtsnoer van geloof en dogma's. Daarbij, omdat het streven van de geesten aan duizenderlei wisselingen onderworpen is, is ook het wetboek van het geloof veranderlijk; de dogma’s van de Kerk veranderen op hun beurt, zo-al-niet noodzakelijkerwijze in formulering, dan-toch van betekenis, tegelijk met de (verschillende) geslachten, waaraan zij verkondigd worden; desniettemin blijft de katholieke Kerk één en getrouw aan haar beginselen, omdat, sinds Jezus Christus, eenzelfde geest van godsdienst, van heiligheid de elkander opvolgende geslachten der christelijke maatschappij bezielt en alle per slot van rekening met elkaar overeenkomen met betrekking tot eenzelfde gevoel van kinderlijke godsvrucht voor onze Vader, die in de hemel is en in eenzelfde gevoel van liefde voor de mensheid, van broederschap in het algemeen.
Degene, die in de modernistische beweging van den tegenwoordige tijd het diepst is doorgedrongen, die haar streven het nauwlettenst heeft gadegeslagen, degene, die haar geest het best heeft weten te beoordelen en er allicht het meest door aangestoken is, zal wel de Engelse priester Tyrrell George Tyrrell, een.. George Tyrrell, een bekeerling uit het Protestantisme, trad in de Sociëteit van Jezus, waarin hij, als novice, uitmuntte door vurige ijver. Vóór enige jaren deed hij verschillende werken het licht zien o. a. : ..Hard sayings. nova et vetera" (Meditaties); ,.La religion exterieure" (Een verzameling toespraken, gehouden voor de studenten van Oxford). Zijn verschillende werken hadden werkelijk succes en de twee laatste werden zelfs in het Frans vertaald, doch het boek, dat Tyrrell naam deed maken —helaas — was , Lex orandi" of „Gebed en Geloof," verschenen in 1904. Dat werk, hetwelk bij vergissing het „Imprimatur" droeg van den Bisschop van Southwark, alsmede de goedkeuring van Pater Charnley S. J., bevatte tal van dwalingen en werd veroordeeld door de Congregatie van den Index. In het begin van 1906 trad Tyrrell uit de Sociëteit. Sinds dien tijd heeft de ex-jezuïet zich niet alleen niet onderworpen, doch tot spreekbuis verschillende bladen genomen en revue's (o.a. "The quaterly review"), waarin hij steeds-onrechtzinniger ideeën ontwikkelt. 't Valt moeilijk uit te maken, tot welke bijzondere modernistische school Tyrrell wel behoort; van alle heeft hij iets overgenomen. Zie vooral over hem: „Bulletin de littérature ecclésiastique de Toulouse" (février 1906) en ,,Revue pratique d'apologétique" (juillet 1907—avril 1908) alsook ,,Etudes”, nrs. de mars, avril, mai 1908. zijn.
Welnu, in de talrijke geschriften, in de loop der laatste tien jaren door hem in het licht gegeven, is, naast bladzijden vol innige godsvrucht, — die wij onzerzijds met stichting gelezen hebben en waarvoor wij de schrijver onze hartelijkste dank weten, — dikwijls zelfs in de geest, welken die bladzijden ademen, de hoofddwaling vervat van Döllinger, m. a. w. het hoofdidee van het protestantisme.
Dit baart overigens waarlijk zulk een verwondering niet, want Tyrrell is een bekeerling, wiens opvoeding oorspronkelijk protestants was.
Steeds nauwkeurig en bijna uitsluitend lettend op de inwendige stem van het geweten, weinig of niet vastgehouden door de traditionele leer van het dogma en de kerkelijke geschiedenis, bovenal bezorgd, diegenen van onze tijdgenoten in de schoot van de Kerk te houden, welke door de sensatieverwekkende stellingen van de ongelovigen in de war gebracht worden, ongelovigen die, nu eens in naam van de natuurwetenschappen, dan weer in naam van de historische kritiek, hun filosofische vooroordelen en onzekere hypothesen willen doen doorgaan voor gevolgtrekkingen, gemaakt door de wetenschap maar in strijd met ons geloof, heeft Tyrrell veertig jaar later een streven hernieuwd, niet ongelijk aan dat van de apostaat Döllinger.
De Openbaring, aldus redeneert hij, is geen pand van leringen, dat aan de hoede van de lerende Kerk toevertrouwd is en waarvan de gelovigen de authentieke uitleg verplicht zijn aan te nemen op ieder gegeven ogenblik in de geschiedenis. Zij maakt het leven uit van de gezamenlijke godsdienstige zielen of beter nog, van alle zielen van goede wil, die er naar streven hier op aarde een hoger ideaal te verwezenlijken dan het laag bij de grondse van de zelfzuchtige geesten. De Heiligen van het Christendom vormen de uitgelezen kern van deze onzichtbare maatschappij, van deze gemeenschap van Heiligen. Terwijl het godsdienstig leven onveranderlijk zijn gang gaat in de diepten van het christelijk bewustzijn, wordt het “theologisch geloof” in de gemoederen ontwikkeld, wordt het weergegeven in formules, die opgedrongen worden door de behoefte van het ogenblik, maar des te minder in overeenstemming met de bestaande werkelijkheid van het geloof, naarmate het theologisch geloof wint in scherpte van omlijning. Het gezag in de Rooms-katholieke Kerk — de Bisschoppen met de Paus — vertolkt het inwendig leven van de gelovigen, geeft de uitkomsten op van het algemeen bewustzijn en zet die om in dogmatische formules. Doch het inwendige, godsdienstige leven zelf blijft het voornaamste richtsnoer van geloof en dogma's. Daarbij, omdat het streven van de geesten aan duizenderlei wisselingen onderworpen is, is ook het wetboek van het geloof veranderlijk; de dogma’s van de Kerk veranderen op hun beurt, zo-al-niet noodzakelijkerwijze in formulering, dan-toch van betekenis, tegelijk met de (verschillende) geslachten, waaraan zij verkondigd worden; desniettemin blijft de katholieke Kerk één en getrouw aan haar beginselen, omdat, sinds Jezus Christus, eenzelfde geest van godsdienst, van heiligheid de elkander opvolgende geslachten der christelijke maatschappij bezielt en alle per slot van rekening met elkaar overeenkomen met betrekking tot eenzelfde gevoel van kinderlijke godsvrucht voor onze Vader, die in de hemel is en in eenzelfde gevoel van liefde voor de mensheid, van broederschap in het algemeen.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
Oorzaken, die de ontwikkeling van het modernisme in de hand hebben gewerkt
Het hoofdidee van het systeem is krachtig beïnvloed geworden door de filosofie van Kant, die zelf protestant was en een bijzondere theorie heeft opgezet, volgens welke de algemene zekerheid der wetenschap wordt beschouwd als in tegenspraak met de uitsluitend persoonlijke zekerheid van het godsdienstig gevoel. Zij (die filosofie van Kant nl.) is het zonder twijfel geweest, welke, door haar even algemene als onbesuisde vooringenomenheid, zoveel goedgezinden er toe brengt, volgens hun goeddunken en a priori op de geschiedenis, vooral op de geschiedenis van onze heilige boeken en ons dogmatisch geloof een hypothese — de evolutionistische hypothese — toe te passen, die, in de verste verte geen algemene wet van de menselijke gedachte, zelfs niet bewaarheid wordt in het omheinde kamp van de formatie der plant- en diersoorten. Maar in zichzelf is het idee, dat in het begin verschillende moedige kampioenen der katholieke geloofsverdediging bezielde en hen deed afdwalen tot het modernisme eigenlijk geen ander, dan het protestantse individualisme, dat zich in plaats stelt van de katholieke opvatting van een leergezag, door Onze Heer Jezus Christus ambtshalve ingesteld en last hebbend ons te zeggen, wat wij op straf van eeuwige veroordeling verplicht zijn, te geloven. Overal hangt deze modernistische geest in de lucht. En zonder twijfel richt daarom vooral de Paus, op bijzondere wijze geleid door de Voorzienigheid, aan de katholieken der gehele wereld een Encycliek, wier leerstellige inhoud klaarblijkelijk slechts een betrekkelijk weinig leden tellende fractie van Frankrijk, Engeland en Italië op het oog heeft. De leer, door de Encycliek [447] veroordeeld, jaagt de Christelijke gewetens schrik aan, alleen reeds ais zij uiteengezet wordt. Doch er ligt in de modernistische strevingen iets-verlokkends; indruk maken zij op sommigen, overigens oprecht gehecht aan het geloof huns Doopsels. Wat is daarvan de reden? Vanwaar die aantrekkingskracht tot het Modernisme bij de jeugd? Wij menen, dat voor dit verschijnsel twee voorname oorzaken bestaan.Het zijn nl. twee verkeerde uitleggingen, die ik in het tweede deel van dit herderlijk schrijven uiteen zou willen zetten.
Het hoofdidee van het systeem is krachtig beïnvloed geworden door de filosofie van Kant, die zelf protestant was en een bijzondere theorie heeft opgezet, volgens welke de algemene zekerheid der wetenschap wordt beschouwd als in tegenspraak met de uitsluitend persoonlijke zekerheid van het godsdienstig gevoel. Zij (die filosofie van Kant nl.) is het zonder twijfel geweest, welke, door haar even algemene als onbesuisde vooringenomenheid, zoveel goedgezinden er toe brengt, volgens hun goeddunken en a priori op de geschiedenis, vooral op de geschiedenis van onze heilige boeken en ons dogmatisch geloof een hypothese — de evolutionistische hypothese — toe te passen, die, in de verste verte geen algemene wet van de menselijke gedachte, zelfs niet bewaarheid wordt in het omheinde kamp van de formatie der plant- en diersoorten. Maar in zichzelf is het idee, dat in het begin verschillende moedige kampioenen der katholieke geloofsverdediging bezielde en hen deed afdwalen tot het modernisme eigenlijk geen ander, dan het protestantse individualisme, dat zich in plaats stelt van de katholieke opvatting van een leergezag, door Onze Heer Jezus Christus ambtshalve ingesteld en last hebbend ons te zeggen, wat wij op straf van eeuwige veroordeling verplicht zijn, te geloven. Overal hangt deze modernistische geest in de lucht. En zonder twijfel richt daarom vooral de Paus, op bijzondere wijze geleid door de Voorzienigheid, aan de katholieken der gehele wereld een Encycliek, wier leerstellige inhoud klaarblijkelijk slechts een betrekkelijk weinig leden tellende fractie van Frankrijk, Engeland en Italië op het oog heeft. De leer, door de Encycliek [447] veroordeeld, jaagt de Christelijke gewetens schrik aan, alleen reeds ais zij uiteengezet wordt. Doch er ligt in de modernistische strevingen iets-verlokkends; indruk maken zij op sommigen, overigens oprecht gehecht aan het geloof huns Doopsels. Wat is daarvan de reden? Vanwaar die aantrekkingskracht tot het Modernisme bij de jeugd? Wij menen, dat voor dit verschijnsel twee voorname oorzaken bestaan.Het zijn nl. twee verkeerde uitleggingen, die ik in het tweede deel van dit herderlijk schrijven uiteen zou willen zetten.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
Eerste verkeerde uitleg. Voorgewende bestrijding door de Kerk van de vooruitgang van de wetenschap
De ongelovige pers bazuint luide uit, dat de Paus, door zijn veroordeling van het Modernisme, zich heeft gekant tegen den vooruitgang en den katholieken het recht ontzegt, met hun tijd mede te gaan. Bedrogen door deze leugen, waaraan zekere katholieke polemisten onvoorzichtig-weg een glimp van waarheid hebben trachten te geven, buigen innige brave zielen, steeds getrouw aan de Kerk, het hoofd, verliezen den moed en verbeelden zich geheel ten onrechte, dat zij niet tegelijkertijd aan hun christelijk geweten kunnen gehoorzamen en de zaak dienen van den wetenschappelijke vooruitgang. Ik reken het mij ten plicht op deze lasterlijke beschuldiging der vijandige pers te antwoorden in een uiteenzetting, meer bepaaldelijk aan de geestelijkheid gericht en waaraan zij daar, waar zij het dienstig zal oordelen, ten uwen nutte enige uittreksels kan ontlenen. Is het overigens wel nodig den waren gelovigen in België te doen inzien, dat men, om mét de Paus tegen het Modernisme te zijn, desniettemin met zijn tijd kan meegaan, om den vooruitgang te steunen en de wetenschap hoog te houden? God zij dank, de katholieke Belgen zijn, wij hebben u dit reeds gezegd, ontsnapt aan de modernistische ketterijen. De vertegenwoordigers van het filosofisch en theologisch onderwijs aan onze Universiteit en van onze vrije Faculteiten, van de Seminaries en de religieuze congregaties hebben eenparig en uit eigen beweging verklaard en getoond in een document, door eenieder hunner ondertekend, dat de Paus door zijn kloeke Encycliek [447] het geloof gered heeft en de wetenschap in bescherming genomen. Welnu, hebben diezelfde ondertekenaars niet het recht, zich vrijmoedig tot hun beschuldigers te wenden en hun namens de katholieke inrichtingen, die zij vertegenwoordigen, te vragen: welke wetenschap bestaat er dan, die wij niet gediend hebben en niet even goed, zo niet beter dienen, dan gij? Vrezen onze leraars misschien met de uwen vergeleken te worden? Overtreffen de leerlingen, die wij vormen en die de openbare examens in tegenwoordigheid van uw leerlingen brengen, in de regel de uwen niet? De innigheid der overtuiging en de oprechtheid der liefde worden getoetst aan het offer, dat gebracht wordt en wellicht weet gij, W. B., te spreken van de offervaardigheid van ongelovigen ten bate van de wetenschap. Nu, daarover verheug ik mijzelf; doch zonder de minste vrees, vraag ik u, die eens te vergelijken met de miljoenen, die de edelmoedigheid van de Belgische katholieken ten koste legt aan lager, meer-uitgebreid en hoger onderwijs.
De ongelovige pers bazuint luide uit, dat de Paus, door zijn veroordeling van het Modernisme, zich heeft gekant tegen den vooruitgang en den katholieken het recht ontzegt, met hun tijd mede te gaan. Bedrogen door deze leugen, waaraan zekere katholieke polemisten onvoorzichtig-weg een glimp van waarheid hebben trachten te geven, buigen innige brave zielen, steeds getrouw aan de Kerk, het hoofd, verliezen den moed en verbeelden zich geheel ten onrechte, dat zij niet tegelijkertijd aan hun christelijk geweten kunnen gehoorzamen en de zaak dienen van den wetenschappelijke vooruitgang. Ik reken het mij ten plicht op deze lasterlijke beschuldiging der vijandige pers te antwoorden in een uiteenzetting, meer bepaaldelijk aan de geestelijkheid gericht en waaraan zij daar, waar zij het dienstig zal oordelen, ten uwen nutte enige uittreksels kan ontlenen. Is het overigens wel nodig den waren gelovigen in België te doen inzien, dat men, om mét de Paus tegen het Modernisme te zijn, desniettemin met zijn tijd kan meegaan, om den vooruitgang te steunen en de wetenschap hoog te houden? God zij dank, de katholieke Belgen zijn, wij hebben u dit reeds gezegd, ontsnapt aan de modernistische ketterijen. De vertegenwoordigers van het filosofisch en theologisch onderwijs aan onze Universiteit en van onze vrije Faculteiten, van de Seminaries en de religieuze congregaties hebben eenparig en uit eigen beweging verklaard en getoond in een document, door eenieder hunner ondertekend, dat de Paus door zijn kloeke Encycliek [447] het geloof gered heeft en de wetenschap in bescherming genomen. Welnu, hebben diezelfde ondertekenaars niet het recht, zich vrijmoedig tot hun beschuldigers te wenden en hun namens de katholieke inrichtingen, die zij vertegenwoordigen, te vragen: welke wetenschap bestaat er dan, die wij niet gediend hebben en niet even goed, zo niet beter dienen, dan gij? Vrezen onze leraars misschien met de uwen vergeleken te worden? Overtreffen de leerlingen, die wij vormen en die de openbare examens in tegenwoordigheid van uw leerlingen brengen, in de regel de uwen niet? De innigheid der overtuiging en de oprechtheid der liefde worden getoetst aan het offer, dat gebracht wordt en wellicht weet gij, W. B., te spreken van de offervaardigheid van ongelovigen ten bate van de wetenschap. Nu, daarover verheug ik mijzelf; doch zonder de minste vrees, vraag ik u, die eens te vergelijken met de miljoenen, die de edelmoedigheid van de Belgische katholieken ten koste legt aan lager, meer-uitgebreid en hoger onderwijs.
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
Tweede verkeerde uitleg. De onzinnige gelijkstelling- van de inrichting van de Kerk met de moderne, politieke organisaties
De tweede verkeerde uitleg, die bijdraagt tot het doordringen van den modernistische geest onder de jonge lieden en die hem somtijds iets verlokkelijks schenkt in het oog der menigte, is de onzinnige gelijkstelling van de inrichting der Kerk met de politieke organisaties van onze moderne maatschappij. Onder de parlementairen regeringsvorm wordt ieder burger verondersteld, het recht te hebben tot meespreken in het bestuur der openbare aangelegenheden; de revolutionaire theorieën, in omloop gebracht door J. J. Rousseau en opgezet in de Verklaring van de rechten van de mens van 1789, hebben onder de menigte het onzinnige idee verspreid, dat het besturend gezag van een land voortkomt uit de wil van de gezamenlijke individuen van de sociale gemeenschap. De vertegenwoordigers van het gezag worden dus beschouwd als afgevaardigden, wier rol uitsluitend bestaat in het aangeven en het doen gelden van het denken en willen hunner afvaardigers. Die opvatting van het „gezag" heeft ook Döllinger willen toepassen op de Bisschoppen, ten Vaticane in Concilie [d:217] vergaderd. Op zijn beurt past Tyrrell die toe zowel op de Bisschoppen als op de gelovigen, hetzij geestelijken, hetzij leken der christelijke gemeenschap, met het doel, de Bisschoppen en zelfs het hoogst gezag, de Paus, alleen het recht van controle toe te kennen, alsook dat, om op gezagvolle wijze te verklaren, wat de verspreide leden van de christenheid en zelfs van de gemeenschap der godsdienstige zielen hebben gedacht, bemind, gevoeld.Die gelijkstelling gaat niet op. De burgerlijke maatschappij, die een natuurlijke wet volgt, spruit voort uit de vereniging en samenwerking-van-wil van de leden, welke haar vormen. Maar de Kerk, een bovennatuurlijke maatschappij, is uiteraard positief van inrichting, m. a. w. zichtbaar en móet door haar leden erkend worden met die organisatie, welke haar door haar goddelijke Stichter verleend is. Aan Christus-zelf staat het, ons zijn wil kenbaar te maken. Hoort Gods Zoon, mensgeworden, zijn soevereine en onveranderlijke bevelen geven aan zijn Apostelen: „Gaat", aldus zegt Hij hun, „in de gehele wereld en predikt het Evangelie aan alle schepselen. Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar wie niet geloofd zal hebben, zal veroordeeld worden”. (Mc. 16, 15.16) [b:Mc. 16, 15.16]. De heilige Evangelist Marcus, welke die woorden aanhaalt op het einde van zijn Evangelie, besluit zijn verhaal met deze woorden: „En de Heer Jezus, na tot hen gesproken te hebben, werd opgenomen in de hemel, en is gezeten aan de rechterhand Gods. En zij, uitgegaan zijnde, predikten overal, terwijl de Heer medewerkte". (Mc. 16, 19.20) [b:Mc. 16, 19.20]. Welnu, de Bisschoppen volgen de Apostelen op in hun zending. De gelovigen zijn dus verplicht, naar hen te luisteren, hun leer aan te nemen en hun te gehoorzamen op straf van eeuwige veroordeling. “En luistert hij naar de Kerk niet”, aldus zegt onze Heer daarenboven, “zo zij hij u als de heiden en de tollenaar" (Mt. 18, 17) [b:Mt. 18, 17], d.w.z. als iemand zonder geloof. Want “al wat gij zult gebonden hebben op aarde, zal ook in den hemel gebonden zijn en al wat gij zult ontbonden hebben op aarde, zal ook in den hemel ontbonden wezen”. (Mt. 16, 18) [b:Mt. 16, 18]
De tweede verkeerde uitleg, die bijdraagt tot het doordringen van den modernistische geest onder de jonge lieden en die hem somtijds iets verlokkelijks schenkt in het oog der menigte, is de onzinnige gelijkstelling van de inrichting der Kerk met de politieke organisaties van onze moderne maatschappij. Onder de parlementairen regeringsvorm wordt ieder burger verondersteld, het recht te hebben tot meespreken in het bestuur der openbare aangelegenheden; de revolutionaire theorieën, in omloop gebracht door J. J. Rousseau en opgezet in de Verklaring van de rechten van de mens van 1789, hebben onder de menigte het onzinnige idee verspreid, dat het besturend gezag van een land voortkomt uit de wil van de gezamenlijke individuen van de sociale gemeenschap. De vertegenwoordigers van het gezag worden dus beschouwd als afgevaardigden, wier rol uitsluitend bestaat in het aangeven en het doen gelden van het denken en willen hunner afvaardigers. Die opvatting van het „gezag" heeft ook Döllinger willen toepassen op de Bisschoppen, ten Vaticane in Concilie [d:217] vergaderd. Op zijn beurt past Tyrrell die toe zowel op de Bisschoppen als op de gelovigen, hetzij geestelijken, hetzij leken der christelijke gemeenschap, met het doel, de Bisschoppen en zelfs het hoogst gezag, de Paus, alleen het recht van controle toe te kennen, alsook dat, om op gezagvolle wijze te verklaren, wat de verspreide leden van de christenheid en zelfs van de gemeenschap der godsdienstige zielen hebben gedacht, bemind, gevoeld.Die gelijkstelling gaat niet op. De burgerlijke maatschappij, die een natuurlijke wet volgt, spruit voort uit de vereniging en samenwerking-van-wil van de leden, welke haar vormen. Maar de Kerk, een bovennatuurlijke maatschappij, is uiteraard positief van inrichting, m. a. w. zichtbaar en móet door haar leden erkend worden met die organisatie, welke haar door haar goddelijke Stichter verleend is. Aan Christus-zelf staat het, ons zijn wil kenbaar te maken. Hoort Gods Zoon, mensgeworden, zijn soevereine en onveranderlijke bevelen geven aan zijn Apostelen: „Gaat", aldus zegt Hij hun, „in de gehele wereld en predikt het Evangelie aan alle schepselen. Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar wie niet geloofd zal hebben, zal veroordeeld worden”. (Mc. 16, 15.16) [b:Mc. 16, 15.16]. De heilige Evangelist Marcus, welke die woorden aanhaalt op het einde van zijn Evangelie, besluit zijn verhaal met deze woorden: „En de Heer Jezus, na tot hen gesproken te hebben, werd opgenomen in de hemel, en is gezeten aan de rechterhand Gods. En zij, uitgegaan zijnde, predikten overal, terwijl de Heer medewerkte". (Mc. 16, 19.20) [b:Mc. 16, 19.20]. Welnu, de Bisschoppen volgen de Apostelen op in hun zending. De gelovigen zijn dus verplicht, naar hen te luisteren, hun leer aan te nemen en hun te gehoorzamen op straf van eeuwige veroordeling. “En luistert hij naar de Kerk niet”, aldus zegt onze Heer daarenboven, “zo zij hij u als de heiden en de tollenaar" (Mt. 18, 17) [b:Mt. 18, 17], d.w.z. als iemand zonder geloof. Want “al wat gij zult gebonden hebben op aarde, zal ook in den hemel gebonden zijn en al wat gij zult ontbonden hebben op aarde, zal ook in den hemel ontbonden wezen”. (Mt. 16, 18) [b:Mt. 16, 18]
Referenties naar alinea 8: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
9
Conclusie
De Christen moet zijn geloof bewaren door het te bestuderen.
De Christen moet zijn geloof bewaren door het te bestuderen.
Referenties naar alinea 9: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
10
Het idee van een godsdienstige bibliotheek voor een christelijke familie
Houdt u vast aan den hoeksteen van uw geloof. Vertrouwt op uw Bisschop, die zelf steunt op de Opvolger van Petrus, de Bisschop der Bisschoppen, de onmiddellijke plaatsbekleder van Gods Zoon, onze Heer Jezus Christus.
Bewaart den schat van uw geloof zorgvuldig, zonder hetwelk geen enkel goed, geen enkel werk u zal baten voor de eeuwigheid.
Vervolmaakt uw godsdienstonderricht.
Is het geen wonderbare zaak, dat de jongeling, naarmate hij toeneemt in jaren, er een eer in stelt, zijn fysieke krachten te ontwikkelen, zijn verkregen kennis te vermeerderen, zijn oordeel juister te vormen, zijn ondervinding te doen rijpen, zijn taal te kuisen en zijn stijl te verbeteren, zich meer en meer eigen te maken met de gebruiken, bij de grote wereld in zwang, beter en nauwkeuriger op de hoogte te geraken van de loop der gebeurtenissen? De man legt zich toe op zijn vak; doch wijst mij, ik vraag het u, de advocaat aan, de magistraat, de geneesheer, de koopman, die zich niet zou schamen op veertigjarige leeftijd te moeten bekennen, dat hij in twintig jaar niets meer heeft bijgeleerd?
Welnu, is het niet de waarheid, dat veel katholieken van twintig, dertig en veertig jaar, indien men er hun naar vroeg, verplicht zouden zijn te bekennen, dat zij, van hun eerste H. Communie af, niets meer inzake godsdienst hebben bijgeleerd, misschien zelfs integendeel veel vergeten zijn.
Ik begrijp, dat in deze door wanorde gekenmerkte tijd, de ongodsdienstigheid hoogtij viert en ik betreur dat; maar minder goed is het uit te leggen, dat een verstandig man, vol geloof, overtuigd van de gunst, hem door God bewezen, door hem het voorrecht van het geloof te schenken, er toe komt, niet meer te weten, wat hij gelooft, waarom hij gelooft, waartoe de plechtige beloften van zijn doopsel hem verplichten ten opzichte van God en zijn naasten.
Iedereen moest in zijn bibliotheek een catechismus hebben, niet zozeer om die nogmaals letterlijk na te gaan, maar om er de betekenis van te overdenken. De meest aanbevelenswaardige catechismus is de Catechismus van het Concilie van Trente [830], een werk, uitmuntend door duidelijkheid, juistheid, stelselmatigheid, waarmede, op bevel der Vaders van het Concilie van Trente [d:21], een commissie van theologen van naam belast is geweest, om in korte bewoordingen geloof, zeden en instellingen van den christelijke godsdienst samen te vatten.
Om meer en beter op de hoogte te komen van het voorwerp van hun geloof, zouden ontwikkelde katholieken daarenboven een handboek in hun bezit moeten hebben van de leerstellingen van de Kerk, alsmede de voornaamste pauselijke Encyclieken, gericht aan het tegenwoordige geslacht, in 't bijzonder die van Leo XIII roemr. naged. en van Z. H. Pius X.
Verder zouden zij bij de hand moeten hebben, zo al niet den volledige Bijbel, dan toch minstens het Nieuwe Testament, d, w. z. de Evangeliën, de Brieven der Apostelen, alsook de Handelingen der Apostelen. Ook een Kerkelijke Geschiedenis en een Apologetisch Handboek hebben zij nodig.
Tot bewaring en vermeerdering van zijn godsvrucht zou ieder gelovige een Romeins Missaal en een Liturgisch Handboek te zijner beschikking moeten hebben, dat hem een uitlegging geeft van de ceremoniën der Mis en der zoo belangrijke godsdienstplechtigheden in de Kerk.
De Navolging van Christus [1063], de Meditaties over het Evangelie door Bossuet, de Inleiding tot het godvruchtig leven [1537] van de heiligen Franciscus van Sales; ten slotte enige Levensgeschiedenissen van Heiligen, die ons het Evangelie tonen, in beoefening gebracht, zouden met elkander (tegen matigen prijs verkrijgbaar) het minimum moeten vormen van de godsdienstige bibliotheek van een Christelijke familie.
Iedere familie, hoe arm ook, moesten enige boeken over godsdienst en godsvrucht ten dienste staan. Wij zullen binnen kort over dit onderwerp inlichtingen geven, die wij hier slechts aanstippen.
Ik heb wel eens gelegenheid gehad, een oog te slaan in de bibliotheek van vrienden, die zich buiten de ambachten een carrière gezocht hadden: men vond er boeken over wetenschap, literatuur, profane geschiedenis; te vergeefs zou men echter gezocht hebben naar een enkel godsdienstig werkje!
Is het wel te verwonderen, dat een objectie, die wat stout is opgezet, licht doel treft bij mensen, zoo weinig op tegenweer bedacht? Men schrikt dan op en neemt zijn toevlucht tot de apologie.
Die apologie speelt zonder twijfel haar rol in de Kerk. Tegenover de aanval moet men het verweer stellen. Is iemand ziek, dan is net verstandig de geneesheer te laten komen.
Doch leven volgens de hygiëne, is meer waard dan geneesmiddelen!
Bestudeert bij voorkeur de uitlegging van en de bewijzen voor de katholieken godsdienst, dringt diep door in zijn leer, denkt er aandachtig over na; houdt u op de hoogte van de geschiedenis der Kerk, doet uw voordeel met de werken van haar apostolaat.
Houdt u vast aan den hoeksteen van uw geloof. Vertrouwt op uw Bisschop, die zelf steunt op de Opvolger van Petrus, de Bisschop der Bisschoppen, de onmiddellijke plaatsbekleder van Gods Zoon, onze Heer Jezus Christus.
Bewaart den schat van uw geloof zorgvuldig, zonder hetwelk geen enkel goed, geen enkel werk u zal baten voor de eeuwigheid.
Vervolmaakt uw godsdienstonderricht.
Is het geen wonderbare zaak, dat de jongeling, naarmate hij toeneemt in jaren, er een eer in stelt, zijn fysieke krachten te ontwikkelen, zijn verkregen kennis te vermeerderen, zijn oordeel juister te vormen, zijn ondervinding te doen rijpen, zijn taal te kuisen en zijn stijl te verbeteren, zich meer en meer eigen te maken met de gebruiken, bij de grote wereld in zwang, beter en nauwkeuriger op de hoogte te geraken van de loop der gebeurtenissen? De man legt zich toe op zijn vak; doch wijst mij, ik vraag het u, de advocaat aan, de magistraat, de geneesheer, de koopman, die zich niet zou schamen op veertigjarige leeftijd te moeten bekennen, dat hij in twintig jaar niets meer heeft bijgeleerd?
Welnu, is het niet de waarheid, dat veel katholieken van twintig, dertig en veertig jaar, indien men er hun naar vroeg, verplicht zouden zijn te bekennen, dat zij, van hun eerste H. Communie af, niets meer inzake godsdienst hebben bijgeleerd, misschien zelfs integendeel veel vergeten zijn.
Ik begrijp, dat in deze door wanorde gekenmerkte tijd, de ongodsdienstigheid hoogtij viert en ik betreur dat; maar minder goed is het uit te leggen, dat een verstandig man, vol geloof, overtuigd van de gunst, hem door God bewezen, door hem het voorrecht van het geloof te schenken, er toe komt, niet meer te weten, wat hij gelooft, waarom hij gelooft, waartoe de plechtige beloften van zijn doopsel hem verplichten ten opzichte van God en zijn naasten.
Iedereen moest in zijn bibliotheek een catechismus hebben, niet zozeer om die nogmaals letterlijk na te gaan, maar om er de betekenis van te overdenken. De meest aanbevelenswaardige catechismus is de Catechismus van het Concilie van Trente [830], een werk, uitmuntend door duidelijkheid, juistheid, stelselmatigheid, waarmede, op bevel der Vaders van het Concilie van Trente [d:21], een commissie van theologen van naam belast is geweest, om in korte bewoordingen geloof, zeden en instellingen van den christelijke godsdienst samen te vatten.
Om meer en beter op de hoogte te komen van het voorwerp van hun geloof, zouden ontwikkelde katholieken daarenboven een handboek in hun bezit moeten hebben van de leerstellingen van de Kerk, alsmede de voornaamste pauselijke Encyclieken, gericht aan het tegenwoordige geslacht, in 't bijzonder die van Leo XIII roemr. naged. en van Z. H. Pius X.
Verder zouden zij bij de hand moeten hebben, zo al niet den volledige Bijbel, dan toch minstens het Nieuwe Testament, d, w. z. de Evangeliën, de Brieven der Apostelen, alsook de Handelingen der Apostelen. Ook een Kerkelijke Geschiedenis en een Apologetisch Handboek hebben zij nodig.
Tot bewaring en vermeerdering van zijn godsvrucht zou ieder gelovige een Romeins Missaal en een Liturgisch Handboek te zijner beschikking moeten hebben, dat hem een uitlegging geeft van de ceremoniën der Mis en der zoo belangrijke godsdienstplechtigheden in de Kerk.
De Navolging van Christus [1063], de Meditaties over het Evangelie door Bossuet, de Inleiding tot het godvruchtig leven [1537] van de heiligen Franciscus van Sales; ten slotte enige Levensgeschiedenissen van Heiligen, die ons het Evangelie tonen, in beoefening gebracht, zouden met elkander (tegen matigen prijs verkrijgbaar) het minimum moeten vormen van de godsdienstige bibliotheek van een Christelijke familie.
Iedere familie, hoe arm ook, moesten enige boeken over godsdienst en godsvrucht ten dienste staan. Wij zullen binnen kort over dit onderwerp inlichtingen geven, die wij hier slechts aanstippen.
Ik heb wel eens gelegenheid gehad, een oog te slaan in de bibliotheek van vrienden, die zich buiten de ambachten een carrière gezocht hadden: men vond er boeken over wetenschap, literatuur, profane geschiedenis; te vergeefs zou men echter gezocht hebben naar een enkel godsdienstig werkje!
Is het wel te verwonderen, dat een objectie, die wat stout is opgezet, licht doel treft bij mensen, zoo weinig op tegenweer bedacht? Men schrikt dan op en neemt zijn toevlucht tot de apologie.
Die apologie speelt zonder twijfel haar rol in de Kerk. Tegenover de aanval moet men het verweer stellen. Is iemand ziek, dan is net verstandig de geneesheer te laten komen.
Doch leven volgens de hygiëne, is meer waard dan geneesmiddelen!
Bestudeert bij voorkeur de uitlegging van en de bewijzen voor de katholieken godsdienst, dringt diep door in zijn leer, denkt er aandachtig over na; houdt u op de hoogte van de geschiedenis der Kerk, doet uw voordeel met de werken van haar apostolaat.
Referenties naar alinea 10: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
11
Opwekking- tot waakzaamheid en gebed
Waakt dan en bidt. Onderdrukt de baatzuchtige inspraken van het ongeloof door uw rechtschapen levenswandel, uw zuiverheid van zeden, uw nederige betuiging van de afhankelijkheid, waarin gij leeft,van God en van de behoefte, die gij hebt aan zijn Voorzienigheid en bijna altijd zult gij de twijfelingen, die in uw ziel mochten opkomen en haar gezichteinder verduisteren, zien verdwijnen gelijk de wolken voor een helder schijnende zon. Mocht nu en dan over een bijzonder punt twijfel in uw hart opkomen, raadpleegt dan een apologie of beter nog, wendt u dan tot een verlicht man: de oplossing, die gij zult krijgen, zal dan meer geëigend zijn voor uw begrip en de toestand, waarin uw ziel op dat ogenblik verkeert; zij zal veel meer nut doen dan de antwoorden, die in het algemeen gegeven worden aan een zeer grote menigte toehoorders of lezers bijeen.
Werkelijk, wij waarderen ons geluk, het geloof te bezitten, niet genoeg. De mensen is zó gestemd, dat hij geen acht meer slaat op datgene, waaraan hij feitelijk gewoon is. Gij hebt goede ogen, goede oren, gezonde longen, uw hart werkt regelmatig, doch dankt gij vaak Degene, die u deze weldaden heeft verleend?
Indien gij gevaar liept, blind of doof te worden, tering te krijgen of verlamming, hoe dankbaar zoudt gij uiteraard zijn op het ogenblik, waarop dat gevaar was geweken!
De protestantse volkeren zijn ziek. Sinds vier eeuwen gevoelen zij de gevolgen van het vrij onderzoek. Verneemt, welk een smartvolle angst waarlijk godsdienstige zielen aangejaagd wordt door de duizend-en-één sekten, die elkander de toetrede tot een van haar betwisten, zonder dat een enkele de reden weet aan te geven, waarom aan haar juist de voorkeur moet gegeven worden boven andere.
Ik herinner mij een zeker anglicaans geestelijke, die zich, ongeveer in het jaar 1895, tot het katholicisme bekeerde. Eerlijk van karakter, verkondigde hij zijn parochianen de Godheid van Jezus Christus, die hij zelf aannam. Een ambtgenoot van hem, herder van een naburige parochie, leerde juist het tegenovergestelde aan zijn schapen. De vrome bevolking, geheel in beroering geraakt, vroeg beslechting van de twist. De Bisschop, het hoofd van die twee parochies, was een aanhanger van het geloof aan de Godheid van Christus, doch het was helaas wijd en zijd bekend, dat de Aartsbisschop het niet met hem eens was.
Wat nu te doen? Is het aan te nemen, dat er een Evangelie bestaat, waaraan wij moeten geloven, doch dat er van den anderen kant niemand is, om ons te zeggen, wat het inhoudt?
De anglicaanse geestelijke, die ik mij nog zeer goed herinner, kon niet nalaten, er over na te denken. Eenheid van geloof is zonder gezag een onmogelijkheid; gezag is inzake geloof onvoldoende zonder het voorrecht der onfeilbaarheid. Aldus redeneerde hij, nam dat aan, erkende het gezag van de Paus en werd op zijn beurt een apostel van het Rooms-katholiek geloof.
Op dit ogenblik roepen godsdienstige protestanten, aangevallen door het liberalisme, heen-en-weer geslingerd door twijfel, vol wanhoop het gezag te hulp en bidden: „Heer, behoed ons, wij vergaan" (Mt. 8, 25) [b:Mt. 8, 25]; op dit ogenblik zouden de modernisten ons willen beroven van het Opperhoofd, dat de zielen der van ons gescheiden sekten ons benijden en ons verzoeken, een ondervinding op te doen, waarvan vier eeuwen duidelijk het betreurenswaardige echec hebben getoond!
Neen, wij willen die treurige ondervinding niet opdoen! Nauwer dan ooit zullen we ons aaneensluiten rondom Petrus, de Plaatsbekleder van Christus. De eenheid van het christelijk geloof wordt alleen bewaard in de katholieke Kerk, de katholieke Kerk berust alléén op de Stoel van Petrus. „Wij zullen ons dus richten", zoo sprak de heilige Irenaeus, Bisschop van Lyon, in het laatst der tweede eeuw, “naar de oudste van alle bekende Kerken, de Kerk, gegrondvest en gesticht door de twee roemrijke Apostelen Petrus en Paulus; wij zullen aantonen, dat de overlevering en het geloof, dat zij heeft geleerd aan de mensen, tot ons is gekomen door een regelmatige opvolging van Bisschoppen; en dit zal een reden tot beschaming blijven voor allen, die of uit ijdelheid, of door verblinding en door verkeerde bedoeling zonder goed na te denken, er allerlei meningen volgens hun welbehagen op na houden. Want zodanig is de superioriteit van den voorrang der Kerk van Rome, dat alle Kerken, d.w.z. alle gelovigen ter wereld akkoord met haar moeten gaan en dat de gelovigen, van waar zij ook mochten komen, de apostolisch traditie bij haar ongeschonden bewaard vinden.” lib. III, cap. 3 [[848]]
Waakt dan en bidt. Onderdrukt de baatzuchtige inspraken van het ongeloof door uw rechtschapen levenswandel, uw zuiverheid van zeden, uw nederige betuiging van de afhankelijkheid, waarin gij leeft,van God en van de behoefte, die gij hebt aan zijn Voorzienigheid en bijna altijd zult gij de twijfelingen, die in uw ziel mochten opkomen en haar gezichteinder verduisteren, zien verdwijnen gelijk de wolken voor een helder schijnende zon. Mocht nu en dan over een bijzonder punt twijfel in uw hart opkomen, raadpleegt dan een apologie of beter nog, wendt u dan tot een verlicht man: de oplossing, die gij zult krijgen, zal dan meer geëigend zijn voor uw begrip en de toestand, waarin uw ziel op dat ogenblik verkeert; zij zal veel meer nut doen dan de antwoorden, die in het algemeen gegeven worden aan een zeer grote menigte toehoorders of lezers bijeen.
Werkelijk, wij waarderen ons geluk, het geloof te bezitten, niet genoeg. De mensen is zó gestemd, dat hij geen acht meer slaat op datgene, waaraan hij feitelijk gewoon is. Gij hebt goede ogen, goede oren, gezonde longen, uw hart werkt regelmatig, doch dankt gij vaak Degene, die u deze weldaden heeft verleend?
Indien gij gevaar liept, blind of doof te worden, tering te krijgen of verlamming, hoe dankbaar zoudt gij uiteraard zijn op het ogenblik, waarop dat gevaar was geweken!
De protestantse volkeren zijn ziek. Sinds vier eeuwen gevoelen zij de gevolgen van het vrij onderzoek. Verneemt, welk een smartvolle angst waarlijk godsdienstige zielen aangejaagd wordt door de duizend-en-één sekten, die elkander de toetrede tot een van haar betwisten, zonder dat een enkele de reden weet aan te geven, waarom aan haar juist de voorkeur moet gegeven worden boven andere.
Ik herinner mij een zeker anglicaans geestelijke, die zich, ongeveer in het jaar 1895, tot het katholicisme bekeerde. Eerlijk van karakter, verkondigde hij zijn parochianen de Godheid van Jezus Christus, die hij zelf aannam. Een ambtgenoot van hem, herder van een naburige parochie, leerde juist het tegenovergestelde aan zijn schapen. De vrome bevolking, geheel in beroering geraakt, vroeg beslechting van de twist. De Bisschop, het hoofd van die twee parochies, was een aanhanger van het geloof aan de Godheid van Christus, doch het was helaas wijd en zijd bekend, dat de Aartsbisschop het niet met hem eens was.
Wat nu te doen? Is het aan te nemen, dat er een Evangelie bestaat, waaraan wij moeten geloven, doch dat er van den anderen kant niemand is, om ons te zeggen, wat het inhoudt?
De anglicaanse geestelijke, die ik mij nog zeer goed herinner, kon niet nalaten, er over na te denken. Eenheid van geloof is zonder gezag een onmogelijkheid; gezag is inzake geloof onvoldoende zonder het voorrecht der onfeilbaarheid. Aldus redeneerde hij, nam dat aan, erkende het gezag van de Paus en werd op zijn beurt een apostel van het Rooms-katholiek geloof.
Op dit ogenblik roepen godsdienstige protestanten, aangevallen door het liberalisme, heen-en-weer geslingerd door twijfel, vol wanhoop het gezag te hulp en bidden: „Heer, behoed ons, wij vergaan" (Mt. 8, 25) [b:Mt. 8, 25]; op dit ogenblik zouden de modernisten ons willen beroven van het Opperhoofd, dat de zielen der van ons gescheiden sekten ons benijden en ons verzoeken, een ondervinding op te doen, waarvan vier eeuwen duidelijk het betreurenswaardige echec hebben getoond!
Neen, wij willen die treurige ondervinding niet opdoen! Nauwer dan ooit zullen we ons aaneensluiten rondom Petrus, de Plaatsbekleder van Christus. De eenheid van het christelijk geloof wordt alleen bewaard in de katholieke Kerk, de katholieke Kerk berust alléén op de Stoel van Petrus. „Wij zullen ons dus richten", zoo sprak de heilige Irenaeus, Bisschop van Lyon, in het laatst der tweede eeuw, “naar de oudste van alle bekende Kerken, de Kerk, gegrondvest en gesticht door de twee roemrijke Apostelen Petrus en Paulus; wij zullen aantonen, dat de overlevering en het geloof, dat zij heeft geleerd aan de mensen, tot ons is gekomen door een regelmatige opvolging van Bisschoppen; en dit zal een reden tot beschaming blijven voor allen, die of uit ijdelheid, of door verblinding en door verkeerde bedoeling zonder goed na te denken, er allerlei meningen volgens hun welbehagen op na houden. Want zodanig is de superioriteit van den voorrang der Kerk van Rome, dat alle Kerken, d.w.z. alle gelovigen ter wereld akkoord met haar moeten gaan en dat de gelovigen, van waar zij ook mochten komen, de apostolisch traditie bij haar ongeschonden bewaard vinden.” lib. III, cap. 3 [[848]]
Referenties naar alinea 11: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://rkdocumenten.be/toondocument/3762-de-veroordeling-van-het-modernisme-nl